08 Feb 2021
blog

Derde afgekondigde afkoelingsperiode op grond van de WHOA (met beperking!)

Blog

Na twee eerdere uitspraken van de Rechtbank Den Haag en de Rechtbank Amsterdam waarbij afkoelingsperiodes zijn afgekondigd, heeft de Rechtbank Gelderland op 21 januari jl. de derde beschikking onder de WHOA gewezen waarbij een afkoelingsperiode is afgekondigd (ECLI:NL:RBGEL:2021:363).

 

Het verzoek tot het afkondigen van een afkoelingsperiode is in dit geval gedaan door een schuldenaar, een besloten vennootschap, die een bouwbedrijf exploiteert. De schuldenaar is ontvankelijk, aangezien zij op 8 januari jl. een startverklaring heeft gedeponeerd en in haar onderhavige verzoek heeft toegezegd binnen twee maanden een akkoord aan te bieden. In dit blog gaan wij nader op deze uitspraak in.

Verzoek afkoelingsperiode

De schuldenaar legt aan haar verzoek het volgende ten grondslag. Begin 2020 is een geschil ontstaan met een opdrachtgever. Voor de achtergronden van dit geschil verwijzen wij naar het tussenvonnis van 30 september 2020 (ECLI:NL:RBGEL:2020:4965). In verband met dit geschil heeft deze opdrachtgever ten laste van de schuldenaar beslag gelegd op roerende zaken en op bepaalde vorderingen. De beslagen op de vorderingen zijn opgeheven tegenover de verstrekking aan de opdrachtgever van een pandrecht op een (gedeelte van de) vordering die de schuldenaar heeft op één van haar opdrachtgevers.

 

Dit alles leidde tot stagnatie van de bouwactiviteiten van de schuldenaar, zodat de schuldenaar in 2020 een fors verlies heeft geleden. Daarnaast dreigt een andere schuldeiser het faillissement van de schuldenaar aan te vragen.

 

De schuldenaar vreest dat de opdrachtgever over zal gaan tot inning van de verpande vorderingen en verkoop van de beslagen zaken en over zal gaan tot het leggen van executoriaal verhaalsbeslag op vorderingen van de schuldenaar op haar opdrachtgevers (voor zover nog niet verpand), indien de opdrachtgever op de hoogte raakt van (het voornemen tot het aanbieden van) een akkoord. Dit kan (de aanbieding van) het akkoord belemmeren en wellicht onmogelijk maken. Een voorwaarde voor homologatie van het akkoord is namelijk dat de onderneming na de homologatie kan worden voortgezet. Indien de opdrachtgever tot zijn verhaalsacties zal overgaan, dan heeft de schuldenaar mogelijk geen inventaris, bedrijfsmiddelen of inkomsten meer en zal de onderneming mogelijk noodgedwongen moeten worden gestaakt. Een faillissement is dan waarschijnlijk onvermijdelijk.

 

De schuldenaar stelt zich daarnaast op het standpunt dat in dat geval de crediteuren die geen verhaal hebben genomen op het vermogen van de schuldenaar worden benadeeld doordat (althans een groot deel van het) vermogen (vorderingen, roerende zaken en nog niet opeisbare vorderingen) is verdwenen, terwijl zij door een akkoord een uitkering kunnen krijgen.

 

Noodzaak afkoelingsperiode

De rechtbank oordeelt dat summierlijk is gebleken dat een afkoelingsperiode noodzakelijk is om de door de schuldenaar gedreven onderneming tijdens de voorbereiding van en de onderhandelingen over een akkoord te kunnen blijven voortzetten.

De rechtbank acht de standpunten van de schuldenaar daartoe voldoende. Vanwege de dreiging van de aanvraag van het faillissement en de mogelijkheid dat de opdrachtgever zijn beslag en/of zekerheidsrecht zal executeren acht de rechtbank een afkoelingsperiode noodzakelijk.

 

Belangen schuldeisers

De rechtbank is verder van oordeel dat summierlijk is gebleken dat de belangen van de gezamenlijke schuldeisers zijn gediend met het gelasten van een afkoelingsperiode, die noodzakelijk is ter voorbereiding van een akkoord dat in het belang van de gezamenlijke schuldeisers is. De schuldenaar heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat het aan te bieden akkoord kan worden gefinancierd uit onderhanden werk indien de onderneming kan worden gecontinueerd. Daarnaast kunnen voor het akkoord ook gelden van een derde beschikbaar worden gesteld. Ter zitting heeft de schuldenaar naar voren gebracht dat in een akkoord een hogere uitkering aan de schuldeisers zal kunnen plaatsvinden dan ingeval van een faillissement, dat zonder een akkoord onafwendbaar zal zijn.

 

Het verzoek tot het afkondigen van een algemene afkoelingsperiode wijst de rechtbank dan ook toe.

 

Beperking afkoelingsperiode

Opvallend is dat de rechtbank een algemene afkoelingsperiode afkondigt, waarvan de genoemde opdrachtgever wordt uitgezonderd. Daarbij springt met name in het oog dat deze uitzondering slechts summier is gemotiveerd.

 

De opdrachtgever heeft namelijk een openbaar pandrecht verkregen op een bepaalde vordering. Over de betalingen op deze vordering hebben partijen afspraken gemaakt in de pandakte. De opdrachtgever is daarmee volgens de rechtbank op dit moment de enige bekende schuldeiser met een voorrangspositie. Gelet op de positie van een pandhouder in faillissement, zal de opdrachtgever volgens de rechtbank ook in het geval van totstandkoming van een akkoord zich op basis van de pandakte kunnen verhalen.

 

De rechtbank komt dan ook tot de overweging dat een gevolg van de afkoelingsperiode daarom uitdrukkelijk niet is dat de bevoegdheid van de opdrachtgever die volgt uit de pandakte wordt beperkt. De opdrachtgever behoudt dus de bevoegdheid om de vordering te innen op de wijze als in de pandakte omschreven. Tot slot voegt de rechtbank hieraan toe dat zij voor zover nodig, het bereik van de afkoelingsperiode bovendien zal beperken in die zin dat de opdrachtgever zich vervolgens ook mag voldoen uit het geïnde, op de in de pandakte omschreven wijze.

 

Waarschijnlijk heeft de rechtbank vooruitgekeken naar de contouren van een akkoord, de opstelling/positie van deze openbaar pandhouder in dat akkoord en dat vergeleken met haar positie in faillissement. Het beginsel van ‘no creditor worse off’ kan dan geleid hebben tot de beslissing op deze openbaar pandhouder niet af te koelen. Dat blijkt echter niet uit de uitspraak.

 

Voorzieningen en verzochte informatie

De rechtbank geeft in de slotoverwegingen van de beschikking dan nog aan dat opvalt dat de schuldenaar nog weinig concreet is in haar plannen voor reorganisatie. De rechtbank bepaalt dan ook dat de schuldenaar de rechtbank uiterlijk 21 februari 2021 moet informeren over de voortgang van de (voorbereidingen van) de akkoordprocedure. Dit dient te gebeuren door middel van een schriftelijk verslag. Daarnaast wenst de rechtbank bij dit volgende informatiemoment een concreter plan met zicht op financiering van het akkoord te zien en een lijst van in het akkoord betrokken schuldeisers met vermelding van de vorderingen van die schuldeisers. Tot slot somt de rechtbank in haar laatste overweging nog drie vragen op ter zake de jaarrekening over het jaar 2019 waar zij in het schriftelijk verslag nader over geïnformeerd wenst te worden.

 

Afsluitend

Het is goed om te merken dat de rechtbank de schuldenaar in kwestie een kans geeft om aan haar akkoord te werken, terwijl aan de andere kant door bepaalde voorzieningen de belangen van de schuldeisers niet uit het oog worden verloren. Dat is ook de bedoeling van de WHOA: op maat gesneden afkoelingsperiodes. Daarnaast menen wij dat de beslissing om de openbaar pandhouder niet af te koelen samenhangt met de feiten en omstandigheden van deze zaak, die helaas niet uit deze uitspraak kenbaar zijn. Algemene regels vallen daarom niet uit deze uitspraak te halen. Uitspraken in het kader van de WHOA volgen elkaar echter snel op. Het is te hopen dat deze uitspraken meer duidelijkheid geven op deze (algemene) afwegingen, met name ten aanzien van de verhouding tussen de afkoelingsperiode en de openbaar pandhouder.

Keywords

Afkoelingsperiode
Akkoord
Burgerlijk recht
Burgerlijke rechtsvordering
Faillissementsrecht
Faillissementswet
Ondernemingsrecht
WHOA

Auteur(s)

Ashley Snel

Advocaat bij BUREN

LinkedIn

Ruud Brunninkhuis

Senior associate (advocaat) bij BUREN

LinkedIn