
Vorderingen D-reizen tot aanspraak SGR afgewezen
Blog
De voorzieningenrechter heeft op 24 maart de vorderingen van D-rt (ook handelend onder de handelsnaam D-reizen) afgewezen. D-rt is een reisagent die pakketreizen verkoopt aan consumenten. Door het Corona-virus zijn veel reizen geannuleerd. Voor deze reizen zijn aan consumenten vouchers uitgegeven. De verwachting is dat veel consumenten een beroep gaan doen op uitbetaling van de vouchers. In dat kader maakt D-rt naar eigen zeggen aanspraak op de door de Stichting Garantiefonds Reisgelden en de Staat opgerichte voucherkredietfaciliteit. De voorzieningenrechter stelt echter dat D-rt daar geen aanspraak op mag maken. Daarnaast mocht het deelnemerschap van D-rt aan SGR beëindigd worden door SGR. D-rt voldeed niet aan de eisen van aanvullende zekerheid.
Feiten
D-rt verkoopt (o.a. onder de handelsnaam “D-Reizen”) pakketreizen aan consumenten. In dat kader is D-rt lid van de overkoepelende coöperatie van reisagenten DTRU. D-rt is daarnaast aangesloten bij het garantiefonds Stichting Garantiefond Reisgelden (hierna te noemen: “SGR”). SGR keert gelden uit aan consumenten indien zij schade lijden doordat bij SGR aangesloten reisagenten wegens financieel onvermogen niet presteren.
Om als reisagent deel te nemen aan het SGR dient aan een aantal voorwaarden te zijn voldaan. Zo dient een deelnemer o.a. zekerheid te stellen en aan solvabiliteits- en liquiditeitseisen te voldoen. Vanwege de aanhoudende Corona-crisis is veelvuldig door consumenten een beroep op SGR gedaan. Veel reisagenten hebben aan de consumenten/reizigers gevraagd hun reis om te boeken of een voucher te accepteren voor een reis op een later tijdstip (een zogeheten Coronavoucher). Deze Coronavouchers vielen echter niet onder de garantieregeling van SGR.
Vanwege de crisissituatie heeft SGR aanleiding gezien om door deelnemende reisagenten uitgegeven Coronavouchers wel voor vergoeding in aanmerking te laten komen, mits deze Coronavoucher aan bepaalde vereisten voldeed. In dat kader heeft SGR samen met de Staat een voucherkredietfaciliteit in het leven geroepen. SGR kon vanuit deze kredietfaciliteit aan haar deelnemers liquiditeit/leningen verstrekken. D-rt heeft zich voor deze kredietfaciliteit aangemeld.
SGR heeft, op grond van de eisen van solvabiliteit en liquiditeit die aan de deelnemers van SGR worden gesteld, D-rt verzocht om aanvullende zekerheid te stellen. SGR heeft verzocht om een (bank)garantie van in totaal € 5.791.000,- of vergelijkbare zekerheden. D-rt heeft in plaats daarvan een bedrag van afgerond € 1.000.000,- overgemaakt op een derdengeldenrekening. Omdat het bedrag daarmee niet beschikbaar was voor SGR als zekerheid, heeft SGR om ondertekening van een escrowovereenkomst verzocht. D-rt heeft geweigerd een dergelijke overeenkomst te tekenen of een bankgarantie ter grootte van dit bedrag te stellen.
Voor SGR was dit niet acceptabel, omdat het niet overeenstemt met de voorwaarden die zijn gesteld in het deelnemersreglement van SGR. SGR heeft dat aan D-rt gecommuniceerd, en aangegeven dat D-rt alsdan niet langer aan SGR zou kunnen deelnemen, tenzij alsnog zekerheid zou worden verstrekt.
D-rt weigert dit en besluit daarop een brief te schrijven aan de minister van Economische Zaken en Klimaat, waarin zij kort gezegd vraagt om ervoor te zorgen dat er vanuit SGR betaling zal plaatsvinden aan D-rt. Ook dat bood geen soelaas, waarna D-rt en DTRU hebben besloten om SGR en ook de Nederlandse Staat in kort geding te dagvaarden. De vordering hield kort gezegd in dat SGR en de Staat werden opgedragen om zo snel mogelijk financiering aan D-rt te verschaffen, uit hoofde van de toegezegde voucherkredietfaciliteit, aldus D-rt. Tevens zijn er een aantal nevenvorderingen ingesteld.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
De eerste vordering betreft een geldvordering (al dan niet in de vorm van een lening). Daarover merkt de voorzieningenrechter, in lijn met vaste rechtspraak, op dat terughoudendheid is geboden. D-rt baseert haar vordering op een vermeende toezegging in een kamerbrief van de minister aan de Tweede Kamer. De voorzieningenrechter gaat hierin niet mee, en oordeelt dat uit de kamerbrief geen verplichting voortvloeit, er is slechts sprake van een ‘mogelijke’ voucherkredietfaciliteit. Daarnaast oordeelt de voorzieningenrechter dat het nu al uitbetalen van een geldbedrag door de Staat, in afwachting van een oordeel van de Europese Commissie daarover, neerkomt op verboden staatsteun. Dit vloeit voort uit artikel 108 van het verdrag inzake de werking van de Europese Unie (VWEU). Tot slot vindt de voorzieningenrechter dat de vordering van D-rt onvoldoende bepaalbaar is.
D-rt stelt voorts dat sprake is van onrechtmatig handelen door de Staat en SGR. De Staat en SGR zouden een gerechtvaardigde verwachting hebben geschapen dat er betaling aan deelnemers in de reisbranche zou plaatsvinden, en komen nu die toezeggingen niet na. Ook deze vordering wordt door de voorzieningenrechter afgewezen. Enerzijds omdat ook hier sprake zou zijn van verboden staatssteun. Anderzijds vindt de voorzieningenrechter dat de Staat en SGR geen toezegging hebben gedaan dat er voor een bepaalde datum geld beschikbaar zou worden gesteld. Zelfs als de Staat gelden beschikbaar zou stellen aan SGR, betekent dat niet dat D-rt automatisch aanspraak zou kunnen maken op de gelden. Dit dient SGR immers per deelnemer te beoordelen. Daarbij kan de Staat, blijkens artikel 71 van de Grondwet, niet in rechte worden aangesproken voor wat in een brief aan de Tweede Kamer is medegedeeld.
Daarnaast is D-rt van mening dat zij namens de consument Coronavouchers mag incasseren. D-rt onderbouwt en concretiseert haar vordering echter niet. De voorzieningenrechter oordeelt dan ook dat deze vordering onvoldoende bepaald is. D-rt heeft begrip voor afwijzing van haar vordering, maar wil graag weten wat dan wel door SGR gefinancierd moet worden. De voorzieningenrechter stelt dat het niet aan haar is om deze vraag te beantwoorden. Ook staan de voorwaarden van de Europese Commissie hieraan in de weg.
Ten aanzien van de geldvorderingen stelt de voorzieningenrechter tot slot nog dat deze niet aansluiten bij het doel van SGR. De voorzieningenrechter merkt op dat het niet de bedoeling is dat D-rt een aanbetaling ontvangt op een reis van een touroperator, de reis vervolgens annuleert en dan een voucher aan de klant uitdeelt. Ook kan D-rt geen aanspraak maken op een voucher die gebaseerd is op de hele aanbetaling als slechts een deel van deze kosten gemaakt is door een touroperator.
De laatste vordering van D-rt wordt eveneens afgewezen. De overboeking van een bedrag van afgerond € 1.000.000,- op een derdengeldenrekening van SGR, voldoet kortweg niet aan de eisen die SGR aan de deelnemers van het garantiefonds stelt. Uit het deelnemersreglement volgt dat het bestuur van SGR mag beoordelen of voldoende zekerheid is aangeboden. Het bestuur van SGR mocht dus besluiten het deelnemerschap van D-rt te beëindigen. Hierdoor kan D-rt geen aanspraak meer maken op SGR. Ook de overige vorderingen van D-rt worden afgewezen. Uiteindelijk lijkt dit de spreekwoordelijke druppel die tot de faillissementsaanvraag van D-reizen heeft geleid.
Keywords
Auteur(s)

is advocaat en curator bij Van Iersel Luchtman N.V.
