13 May 2021
blog

Verzet tegen heffing griffierecht bij verzoek afwijzing WHOA-akkoord ongegrond verklaard

Blog

Jurlights B.V. en Jurlights Holding B.V. (Jurlights) hebben de rechtbank verzocht om homologatie van het door hen aangeboden WHOA-akkoord. Frontline Rigging Consults B.V. (Frontline), een schuldeiser van Jurlights, was het niet eens met het akkoord en heeft daarom verzocht de homologatie af te wijzen. Voor de behandeling van het verweerschrift heeft de griffier een bedrag in rekening gebracht waartegen Frontline in verzet is gegaan. De rechtbank heeft het verzoek van Frontline echter ongegrond verklaard.

Feiten

Jurlights B.V. en Jurlights Holding B.V. hebben een WHOA-akkoord aangeboden aan hun schuldeisers en dit akkoord ter homologatie ingediend bij de rechtbank. Frontline (concurrente schuldeiser van Jurlights B.V.) heeft bij verweerschrift verzocht de homologatie af te wijzen. De griffier van de rechtbank heeft voor de behandeling van het verweerschrift een nota van € 2.076,00 bij Frontline in rekening gebracht.

 

Frontline heeft tegen de heffing van het griffierecht verzet ingesteld tegen de griffier. Het verzoekschrift strekt tot intrekking, dan wel vernietiging van de griffierechtnota, en terugbetaling van het griffierecht.

 

Frontline voert daartoe een drietal gronden aan. De eerste grond die zij aanvoert luidt dat er sprake is van een foutieve nota. Frontline stelt dat er een fout is gemaakt in de tenaamstelling en dat de rechtbank onterecht vermeldt dat er sprake is van een dagvaardingsprocedure waardoor de daarbij behorende regels omtrent de heffing van het griffierecht niet van toepassing zouden zijn. Als tweede grond brengt zij naar voren dat de betaling van het griffierecht niet voortvloeit uit de WHOA en dat de rechtbank de plicht had om Frontline op de hoogte te brengen dat zij griffierechten diende te betalen op grond van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz). De rechtbank kan volgens Frontline immers niet verwachten dat verzoekers op de hoogte zijn van de toepasselijke wetgeving. Het derde argument dat Frontline aanvoert is dat het in strijd met de redelijkheid en billijkheid is dat het griffierecht na de mondelinge behandeling is geheven. Dit zou volgens haar een belangenafweging onmogelijk maken. Daarbij stelt Frontline dat de hoogte van het griffierecht in geen verhouding staat tot haar belang, zijnde haar vordering van € 7.211,60.

 

Beoordeling

Ten aanzien van de eerste grond oordeelt de rechtbank dat het klopt dat sprake is van een onjuiste nota, maar dat dit niet wegneemt dat Frontline het griffierecht dient te betalen. Uit de nota volgt namelijk ondubbelzinnig dat het griffierecht betaald dient te worden. Bij twijfel had de gemachtigde contact op kunnen nemen met het Landelijk Dienstencentrum Rechtspraak, aldus de rechtbank.

 

De rechtbank volgt de argumenten ter onderbouwing van de tweede aangevoerde grond niet. Zij oordeelt dat uit de WHOA niet hoeft te blijken dat griffierechten zijn verschuldigd. Verder stelt de rechtbank dat partijen (of juist hun gemachtigde) geacht worden de wet te kennen en dat de rechtbank partijen hiervan dus niet op de hoogte hoeft te stellen.

 

Op basis van het voorgaande slaagt de grond van Frontline ten aanzien van de redelijkheid en billijkheid ook niet. Indien Frontline (of haar gemachtigde) de Wgbz had geraadpleegd was het mogelijk geweest voor hen om de belangenafweging te maken. Daarnaast is het griffierecht verschuldigd vanaf de indiening van het verzoekschrift. Daardoor had het versturen van de nota voorafgaand aan de mondelinge behandeling geen verschil gemaakt. Tot slot overweegt de rechtbank dat zij geen grond ziet in het argument dat het griffierecht niet in verhouding staat tot het belang van Frontline. Zij stelt dat het tegenovergestelde volgt uit de wetsgeschiedenis. Zo volgt daaruit dat de wetgever bij de vaststelling van het griffierecht voor een verzoek tot afwijzing van de homologatie ervan is uitgegaan dat het economisch belang achter een dergelijk verzoek altijd boven het verschuldigde griffierecht zal liggen.[1] De rechtbank stelt dat daar ook in deze zaak sprake van is. Daardoor wordt het verzoek van Frontline ongegrond verklaard. 

 

Conclusie

Hoewel het voeren van verweer tegen een homologatieverzoek nut kan hebben is het dus goed om rekening te houden met de kosten die verbonden zijn aan het voeren van verweer, zoals het griffierecht dat de rechtbank voor de behandeling van het verweerschrift in rekening brengt. Daarnaast is het van belang dat eerst de schuldenaar of herstructureringsdeskundige op de hoogte wordt gesteld van het mogelijke bestaan van een afwijzingsgrond. Indien dit niet wordt gedaan, kan immers geen beroep op die afwijzingsgrond worden gedaan bij de rechter. 

[1] Kamerstukken II 2018/2019, 35249, nr. 3, p.72 (MvT).

Keywords

Griffierechten
Insolventierecht
WHOA

Auteur(s)

Carolijn Slegers

is advocaat en curator bij Van Iersel Luchtman N.V.