21 Jul 2021
blog

Pluraliteit ontbreekt bij splitsing vordering?

Blog

Een faillissementsaanvraag op verzoek van een schuldeiser wordt op grond van artikel 6 lid 3 Fw jo. artikel 1 Fw toegewezen, indien (i) summierlijk blijkt van het vorderingsrecht van de betreffende schuldeiser en (ii) de schuldenaar verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen. Pluraliteit van schuldeisers is voor (ii) een noodzakelijke, maar op zichzelf beschouwd niet voldoende, voorwaarde. Aan de hand van feiten en omstandigheden dient door de rechter onderzocht te worden of summierlijk blijkt dat de schuldenaar in een toestand te hebben opgehouden te betalen verkeert.

 

Pluraliteit van schuldeisers kan niet worden bewerkstelligd door een vordering voorafgaand aan de faillissementsaanvraag bij akte te splitsen, zo oordeelde Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 juni 2021.

Casus en oordeel hof

USP c.s. hebben het faillissement van Uno Mundo aangevraagd. Zij hebben een vordering op Uno Mundo uit hoofde van een tussen partijen gewezen arrest. USP c.s. hebben de gezamenlijke vordering ter zake van de proceskostenveroordeling naar aanleiding van voornoemd arrest bij akte van cessie opgesplitst, op dezelfde datum dat het faillissementsverzoek is ingediend. De rechtbank Midden-Nederland heeft het verzoek van USP c.s. afgewezen, omdat de vordering van USP c.s. niet summierlijk is komen vast te staan. Het arrest waarop de vordering berust, is namelijk nog niet onherroepelijk. Daardoor is het volgens de rechtbank onduidelijk of de vordering bestaat en zo ja, hoe hoog die vordering zal zijn. USP c.s. hebben hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. 

 

USP c.s. voeren in hoger beroep aan dat zij een vordering op Uno Mundo hebben uit hoofde van een proceskostenveroordeling. Het arrest is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de proceskostenveroordeling kwalificeert daarom als een opeisbare vordering, zo betogen USP c.s.

 

Het hof oordeelt dat als een vorderingsrecht door splitsing wordt verdeeld in meerdere deelvorderingen, dit in beginsel tot goederenrechtelijk gevolg kan hebben dat sprake is van pluraliteit. Deze splitsing is echter een kunstgreep en de vordering zal als gevolg van de splitsing niet haar originele karakter verliezen. Van pluraliteit van schuldeisers zoals vereist in artikel 6 Fw is dan ook geen sprake, aldus het hof. Daarnaast levert het splitsen van de vordering in dit geval misbruik van faillissementsrecht op, aangezien er volgens het hof geen andere reden was voor de splitsing dan het tot stand brengen van pluraliteit van schuldeisers.

 

Splitsing van vorderingen

Deze uitspraak van het hof sluit goed aan bij de heersende leer in de jurisprudentie. Al in 1923 heeft de Hoge Raad geoordeeld (HR 4 juni 1923, ECLI:NL:HR:1923:221, NJ 1923/948) dat door splitsing van een vordering, door een gedeeltelijke cessie aan een of meer andere personen, geen pluraliteit van schuldeisers ontstaat. In latere jurisprudentie* is dit nog iets explicieter omschreven. Aangenomen wordt dat het splitsen van een vordering door gedeeltelijke cessie – met het oog op het indienen van een faillissementsverzoek – niet kan leiden tot pluraliteit. 

 

Het splitsing van een vordering door middel van cessie (kort) voor de faillissementsaanvraag, zal dus niet leiden tot pluraliteit van schuldeisers ex artikel 6 lid 3 Fw.

 

Wanneer de prestatie van de schuldenaar verschuldigd is aan meer dan één schuldeiser, zou een beroep op artikel 6:15 lid 1 BW mogelijk uitkomst kunnen bieden aan de verzoekers van een faillissement. Door hen dient gesteld te worden zij weliswaar gezamenlijk opgetreden, maar dat ieder van de verzoekers van rechtswege voor een gelijk deel vorderingsgerechtigd is met betrekking tot de gezamenlijke vordering op de schuldenaar en dat de vorderingsrechten van de verzoekers deel uit van afzonderlijke vermogens. Het vorderingsrecht is dan immers van rechtswege gesplitst en de pluraliteit bestaat van meet af aan. Er is in dat geval geen sprake van een “kunstgreep” of het creëren van een steunvordering in verband met een faillissementsaanvraag.

 

Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch oordeelde op 31 december 2013 dat, ondanks dat in het dictum van een veroordelend vonnis niet was aangegeven welk deel van de toegekende vordering aan welke verzoeker van het faillissement toekwam, dit niet maakte dat het daarmee onwaarschijnlijk was dat elk van beide verzoekers tenminste een deel van het totale bedrag toekwam. Naar het oordeel van het hof was er derhalve sprake van pluraliteit van schuldeisers.

 

Naar mijn mening zou een dergelijk beroep op artikel 6:15 lid 1 BW kunnen slagen en is dit niet per definitie in strijd met de strekking van de Faillissementswet. Pluraliteit van schuldeisers is immers een noodzakelijke, maar op zichzelf beschouwd onvoldoende voorwaarde voor het aannemen van een toestand van te hebben opgehouden te betalen. De rechter dient tenslotte rekening te houden met álle feiten en omstandigheden wanneer zij een faillissementsaanvraag beoordeelt.

 

*Zie o.a. ook

Keywords

Cessie
Kunstgreep
Pluraliteit
Splitsing

Auteur(s)

Ilse Harmsen

Advocaat bij Ten Holter Noordam

LinkedIn