De administratieplicht van het bestuur ex art. 2:10 BW en de (advies)rol van de accountant onder de loep

De vraag welke rol de accountant kan spelen als het gaat om de administratieplicht van het bestuur ex art. 2:10 BW is lang onderbelicht gebleven. Die vraag is relevant omdat schending van die administratieplicht in beginsel aansprakelijkheid van de bestuurder oplevert (behoudens tegenbewijs). Het is niet ondenkbaar dat de bestuurder probeert voor de daardoor  geleden schade de accountant aansprakelijk te houden, zoals gebeurde in de ‘Reinders – Didam casus’ (Hoge Raad 9 juli 2010, NJ 2012/194).  Die vraag is actueel omdat sinds de inwerkingtreding van de Wet Homologatie Onderhands Akkoord (WHOA) op 1 januari jl. ervoor wordt gepleit misbruik van de WHOA tegen te gaan onder andere door het verlangen van een verklaring over de vervulling van de administratieplicht ex art. 2:10 BW door het bestuur en/of over de administratieve organisatie en interne beheersing.*

In dit artikel zullen wij die vraag proberen te beantwoorden aan de hand van de inhoud van de administratieplicht en de toepasselijke standaarden en beroepsregels van de accountant in het geval hij of zij om zo’n verklaring zou worden gevraagd. Wij zullen constateren dat dat vraagstuk voor de accountant niet eenvoudig is op te lossen. Wij sluiten af met een conclusie waarin wij een voorzet geven voor een mogelijke verklaring van een accountant over de administratieplicht en voorstellen voor interpretatie of aanvulling van de standaarden zullen doen, in de hoop dat de praktijk daarmee verder zou kunnen.