27 Jan 2022
blog

Hoge Raad: 'Curator is rente over boedelvorderingen verschuldigd'

Blog

De discussie was al enige tijd gaande: kwalificeert de (wettelijke of contractuele) rente over boedelvorderingen die tijdens het faillissement ontstaan en (tijdelijk) onbetaald blijven op zichzelf ook als een boedelschuld?

Na Advocaat-Generaal heeft nu ook de Hoge Raad zich over deze vraag uitgelaten.

Feiten

Allereerst de zaak die bij de Hoge Raad voorlag. PaperlinX B.V. huurde een bedrijfsruimte van een verhuurder. Op de huurovereenkomst waren de Algemene Bepalingen ROZ van toepassing. Daarin is onder meer bepaald dat bij een niet tijdige betaling van de huurtermijnen een boete zou worden verbeurd ter hoogte van 2% van het verschuldigde bedrag per kalendermaand.

 

Op 16 april 2015 werd het faillissement van PaperlinX uitgesproken. Op 20 juli 2015 zegden de curatoren de huurovereenkomst op grond van artikel 39 Fw op. Na afloop van de wettelijke opzegtermijn van drie maanden noteerden de curatoren een huurboedelvordering ad € 583.834,39. Deze vordering werd niet direct voldaan, omdat nog niet bekend was of daarvoor voldoende middelen beschikbaar zouden zijn in de boedel. Zo werd er nog een aanzienlijke (preferente) boedelvordering uit hoofde van arbeidsovereenkomsten verwacht.

 

In de door de curatoren genoteerde huurboedelvordering was geen wettelijke of contractuele rente opgenomen. De verhuurder kon zich hier niet in vinden en meende dat de vanaf datum surseance verschenen rente wel degelijk als boedelschuld verschuldigd was nu de huurboedelvordering niet binnen de overeengekomen betaaltermijn (te weten 30 dagen) was voldaan. De genoteerde vordering diende aldus de verhuurder vermeerderd te worden met de contractueel verschuldigde rente. De curatoren stelden zich op het standpunt dat geen rente verschuldigd was, omdat zij gegronde reden hadden om nog niet tot betaling over te gaan.

 

Procesverloop

De discussie heeft geleid tot een procedure bij de kantonrechter en het hof. In beide instanties werd de verhuurder in het ongelijk gesteld. De curatoren waren volgens de rechtbank en het hof namelijk niet in verzuim: zij konden immers niet tot betaling overgaan zolang niet bekend was of er nog een hoger gerangschikte boedelvordering verschuldigd zou worden. Omdat de curatoren niet in verzuim waren, was ook geen rente verschuldigd (althans kwalificeerde dit niet als boedelschuld).

 

Hoge Raad

Bij de Hoge Raad had de verhuurder daarentegen wel succes. De Hoge Raad wees de vorderingen van de verhuurder toe en onderbouwde dat als volgt.

 

Ook wanneer een huurder failleert en de huurovereenkomst door de curator wordt opgezegd, blijft de vordering van de verhuurder tot betaling van de huurprijs een vordering uit hoofde van de reeds bestaande huurovereenkomst. Of er sprake is van een verzuim op basis waarvan (wettelijke) rente verschuldigd is, moet daarom worden bepaald aan de hand van deze overeenkomst. Indien op basis daarvan een verzuim wordt vastgesteld, is de rente verschuldigd. Die rente wordt hetzelfde behandeld als de hoofdvordering. In dit geval is de hoofdvordering een boedelvordering op grond van artikel 39 Fw en heeft de verhuurder derhalve een onmiddellijke aanspraak op de boedel. Dit betekent dat ook de rente een boedelvordering vormt.

 

Het feit dat rente verschuldigd is over de boedelvordering, maakt nog niet dat de curator verplicht is om huurboedelschulden voortaan per direct te voldoen, aldus de Hoge Raad. De curator dient daarvoor eerst te beoordelen of er voldoende middelen beschikbaar zijn. Echter, de bevoegdheid van de curator om de betaling tijdelijk uit te stellen belet niet het recht van de verhuurder om een schadevergoeding in de zin van artikel 6:119 BW te vorderen. Een gebrek aan geldmiddelen levert immers geen overmacht op; dit geldt ook voor de boedel.

 

Ook de contractuele boete van 2% is op grond van dezelfde redenen verschuldigd. Ook al zegt de curator de huurovereenkomst onmiddellijk na het faillissement op en wenst hij de overeenkomst dus duidelijk niet voort te zetten, kan een contractueel overeengekomen rente of boete toch als boedelschuld worden aangemerkt. Dit lijkt in strijd te zijn met het arrest Koot Beheer/Tideman q.q., op basis waarvan boedelschulden uit overeenkomsten pas ontstaan wanneer de curator die overeenkomsten bewust aangaat of voortzet. De Hoge Raad herhaalt echter de overweging, dat ook na een opzegging op grond van artikel 39 Fw de reeds bestaande huurovereenkomst de rechten en verplichtingen van de partijen bepaalt en dus ook de vraag of de curator in verzuim is.

 

Conclusie

Hoewel deze zaak betrekking heeft op huurovereenkomsten, zijn de overwegingen van de Hoge Raad van meer algemene strekking. Deze zijn ook van toepassing op andere overeenkomsten waaruit na het faillissement boedelvorderingen ontstaan. Daarentegen zijn huurovereenkomsten wel een van de weinige overeenkomsten die uitsluitend op basis van de wet (en dus zonder instemming van de curator) boedelschulden opleveren. Verhuurders, even als werknemers (artikel 40 Fw), genieten aldus reeds een sterke positie ten opzichte van andere schuldeisers.

 

Over de vraag of deze verdere versterking van de positie van verhuurders in faillissement gerechtvaardigd is, kan men van mening verschillen. Ook omdat de curator doorgaans geen invloed heeft op het tijdig kunnen betalen van de huurvorderingen. In ieder geval zal dit oordeel van de Hoge Raad ertoe leiden dat niet alleen verhuurders, maar alle boedelschuldeisers (waaronder het UWV uit hoofde van vorderingen van werknemers), voortaan de (wettelijke) rente over hun vorderingen bij de curator in rekening kunnen brengen. Het is daarom niet onaannemelijk dat deze rentevorderingen met name bij de langlopende faillissementen voor scheve verhoudingen zullen zorgen, doordat een groter deel van het beschikbare actief aan boedelschulden zal opgaan.

Keywords

Art. 39 Fw.
Art. 6:119 BW.
Boedelvorderingen
Curator
Insolventierecht
Rente

Auteur(s)

Rhea Bask

Advocaat Herstructurering en Insolventie bij Van Benthem & Keulen

LinkedIn