Betalingen aan adviseurs in het zicht van faillissement: hoe zat het ook al weer?
Blog
Op 13 april jl. heeft de rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een van de zaken die tussen de curatoren van Royal Imtech N.V. ('Imtech') en advocatenkantoor De Brauw Blackstone Westbroek N.V. ('De Brauw') aanhangig zijn (ECLI:NL:RBROT:2022:2771). Het onderwerp: de facturen van De Brauw die vlak voor het faillissement van Imtech zijn voldaan. Volgens de curatoren van Imtech heeft De Brauw zichzelf daarmee ongerechtvaardigd bevoordeeld ten opzichte van de andere schuldeisers. De Brauw had als huisadvocaat van Imtech immers 'inside information' over het faillissement. De rechtbank is echter niet meegegaan in het betoog van de curatoren en heeft hun vorderingen afgewezen. Wat was hier aan de hand en hoe zit het ook al weer met de toepassing van artikel 47 Fw?
De betaling van de facturen van De Brauw
De Brauw was al langere tijd als huisadvocaat bij Imtech betrokken. Enkele weken voor het faillissement op 13 augustus 2015 intensiveerde de relatie tussen Imtech en De Brauw. Dit gebeurde in een poging om de continuïteit van de holding te waarborgen en het gevaar van een faillissement af te wenden. Voor de juridische diensten in het kader van de reddingsoperatie declareerde het kantoor in de aanloop naar het faillissement in totaal een bedrag van € 4.518.908,33. Volgens de curatoren bevorderde De Brauw zelfs de betaling daarvan.
De curatoren hebben getracht deze rechtshandelingen in rechte te vernietigen. Aangezien Imtech met de bestreden betalingen voldeed aan een opeisbare schuld van De Brauw, werd de poging tot vernietiging gebaseerd op artikel 47 Fw.
Artikel 47 Fw volgens de Hoge Raad
De Hoge Raad hanteert al enige tijd een restrictieve uitleg van artikel 47 Fw, hetgeen ook in deze zaak een hoge drempel vormde voor de curatoren. Dit artikel regelt dat voldoening aan een rechtsplicht slechts vernietigbaar is, indien (i) de begunstigde wist dat het faillissement van de schuldenaar aangevraagd was, of indien (ii) de betaling het gevolg was van overleg tussen de schuldenaar en de schuldeiser, dat ten doel had laatstgenoemde door die betaling boven andere schuldeisers te begunstigen.
De samenwerking tussen De Brauw en Imtech was – met name in de periode voor het faillissement – nauw. De curatoren deden daarom (niet geheel onbegrijpelijk) een beroep op de tweede grond voor vernietiging: het vereiste van samenspanning. Van samenspanning is sprake indien 'niet alleen bij de schuldeiser, maar ook bij de schuldenaar het oogmerk heeft voorgezeten, door de gewraakte betaling deze schuldeiser boven andere te begunstigen'. De curatoren voerden aan dat samenspanning zou volgen uit de wetenschap van beide partijen dat het faillissement van het Imtech-concern onafwendbaar was en dat de overige schuldeisers zouden worden benadeeld door de betaling. Daarnaast zou sprake zijn geweest van een zodanig nauwe band dat samenspanning op voorhand zou kunnen worden aangenomen, gezien de duur en intensiteit van de adviesrelatie. Om de intensiteit te schetsen haalden de curatoren enkele werkzaamheden van De Brauw aan, namelijk diens aanwezigheid bij vergaderingen van de Raad van Bestuur en Raad van Commissarissen, het leidinggeven aan communicatie met financiers, de aansturing van diverse onderaannemers en het opstellen van persberichten.
Oordeel rechtbank Rotterdam
De rechtbank is echter een andere mening toegedaan en oordeelt dat de nauwe adviesrelatie geen samenspanning in de zin van artikel 47 Fw met zich brengt. Daartoe overweegt de rechtbank dat uit de door de curatoren aangehaalde communicatie slechts blijkt dat De Brauw is opgekomen voor haar financiële belangen, waarbij bevordering van betaling in de rede ligt, juist aangezien de continuïteit van Imtech in gevaar was. Hiermee is er onvoldoende grond voor een beroep op artikel 47 Fw.
Het standpunt van de rechtbank is in lijn met de gedachtengang van de wetgever bij artikel 47 Fw. Voor vernietiging van een verplichte rechtshandeling behoort namelijk slechts beperkt ruimte te zijn. Een dergelijke vernietiging is namelijk in strijd met de behoeften van het rechtsverkeer, aangezien zij 'belet den schuldeischer zijne rechten te doen gelden juist op het ogenblik dat hij ze het meest nodig heeft'. De Hoge Raad volgt al enige tijd deze restrictieve uitleg van de wetgever door de grenzen van de nauwkeurig geformuleerde uitzonderingen van artikel 47 Fw in stand te laten.
Ook in een uitspraak van de rechtbank Amsterdam in 2012 werd een dergelijk beroep op artikel 47 Fw afgewezen. Daarin vorderde een curator de terugbetaling van de facturen van een advocaat die de onderneming had bijgestaan bij diverse reddingspogingen en uiteindelijk ook de faillissementsaanvraag had ingediend. Een beroep op de eerste voorwaarde van artikel 47 Fw mocht de curator echter niet baten, omdat de werkzaamheden van de advocaat juist in het teken stonden van het voorkomen van het faillissement.
Conclusie
De uitspraak van de rechtbank Rotterdam benadrukt dat rechtshandelingen waartoe de schuldenaar op grond van een rechtsplicht gehouden was, niet eenvoudig kunnen worden vernietigd met een beroep op pauliana. De uitspraak bevestigt ook nogmaals het (enigszins geruststellende) uitgangspunt dat (insolventie)adviseurs in beginsel gewoon betaling van hun facturen kunnen verzoeken, ook al verkeert de cliënt op dat moment in financiële moeilijkheden.