
Dwangakkoord toewijsbaar ondanks weigering schuldeiser die 99% van de totale schuldenlast vertegenwoordigt.
Blog
Inleiding
In deze blog ga ik in op een uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 30 juni 2022 omtrent een dwangakkoord. De zaak draait om een man die al ruim 15 jaar te kampen heeft met problematische schulden. Via een MSNP-traject heeft hij geprobeerd zijn schulden op te lossen, maar dat is niet gelukt. De man verzoekt de rechtbank daarom om de weigerachtige schuldeiser via een dwangakkoord te bevelen om mee te werken aan het MSNP-traject, dan wel dat hij wordt toegelaten tot de WSNP. Hieronder ga ik in op deze uitspraak, maar eerst zal ik ingaan op de schuldhulpverlening voor natuurlijke personen.
Van MSNP naar WSNP
Op het moment dat natuurlijke personen problematische schulden hebben, kunnen zij werken aan een oplossing in de vorm van de MSNP of WSNP. Deze mogelijkheden zijn door de wetgever in het leven geroepen om een persoon uitzicht te geven op een schuldenvrije toekomst. Kort gezegd verloopt een MSNP-traject (of minnelijk traject) via de gemeente of een onafhankelijke deskundige en behelst de oplossing een onderhands akkoord met de schuldeisers. Over het algemeen wordt hiervoor gebruik gemaakt van een percentageakkoord, waarbij de schuldeisers een x% krijgen van hun vordering, waarna het resterende deel wordt kwijtgescholden. De uitkering kan in één keer plaatsvinden (vaak via een saneringskrediet) of over een periode van 36 maanden. In dat geval wordt in de regel een zogenaamd prognoseakkoord aangeboden aan de schuldeisers. Dit betreft een akkoord op basis van de geschatte afloscapaciteit voor de komende 36 maanden. Gaan de schuldeisers akkoord met het prognoseakkoord, dan vangt de aflosfase aan en is de schuldenaar in principe na 36 maanden schuldenvrij. Gaan één of meer schuldeisers niet akkoord, dan kan de schuldenaar een verzoekschrift dwangakkoord en/of WSNP indienen bij de rechtbank.
Bij een dwangakkoord verzoekt de schuldenaar de rechtbank om de weigerachtige schuldeiser(s) te dwingen om mee te werken aan het onderhands akkoord op grond van artikel 287a Fw. De ratio van dit wetsartikel is om schuldeisers op voorhand te stimuleren om akkoord te gaan met een minnelijke regeling, waardoor de kans wordt vergroot dat een MSNP-traject slaagt. Een verzoek tot toepassing van het dwangakkoord wordt gelijktijdig ingediend met een verzoek tot toepassing van de WSNP. De WSNP dient dan als stok achter de deur voor het geval dat het dwangakkoord wordt afgewezen. In beginsel geldt dat alle schuldeisers op basis van artikel 287a Fw kunnen worden gedwongen om mee te werken aan een onderhands akkoord. De wet voorziet niet in een speciale regeling voor bepaalde categorieën schuldeisers. Er gelden strikt genomen voor toewijzing van een dwangakkoord twee eisen en die zijn: a. dat het MSNP-traject door een deskundige en onafhankelijke partij is uitgevoerd en getoetst en b. dat een belangenafweging leidt tot de conclusie dat de belangen van de schuldenaar en de schuldeisers die wel met het akkoord hebben ingestemd, zwaarder wegen dan die van de weigerende schuldeiser(s).
Schuldenaar met ruim € 1 miljoen euro schuld
In de uitspraak van de Rechtbank Den Haag draaide het om een man (hierna: “schuldenaar”) die de afgelopen jaren een schuldenlast heeft opgebouwd van € 1.066.566,44 aan drie schuldeisers, waarvan het grootste deel (99,59%) het resultaat was van een schuldbekentenis uit 2007. Over de rechtsgeldigheid van de schuldbekentis is lange tijd geprocedeerd, maar deze is in januari 2021 rechtsgeldig bevonden door Gerechtshof Amsterdam, waardoor de schuld vast is komen te staan. De schuldenaar heeft vervolgens in september 2021 via Plangroep een prognoseakkoord aangeboden aan zijn schuldeisers, waarbij de preferente schuldeisers een uitkering van ca. 1,42% van de totale schuldenlast zouden ontvangen en de concurrente schuldeisers een uitkering van 0,71%. De twee kleinste schuldeisers gingen akkoord met deze regeling, maar de schuldeiser die 99.59% van het totaalbedrag had te vorderen (hierna: “X”) niet. De schuldenaar diende daarom bij de rechtbank twee verzoeken in, namelijk een verzoek tot toepassing van het dwangakkoord en een verzoek tot toepassing WSNP.
X voert in de procedure bij de rechtbank verweer. Zij stelt globaal dat het prognoseakkoord onvoldoende informatie bevat en dat de veroordeling in de proceskosten van de procedure uit januari 2021 te kwader trouw is ontstaan. De rechtbank overweegt hierover dat het prognoseakkoord en de verzoekschriften voldoende informatie bevatten en voldoen aan de geldende eisen ten aanzien van een verzoek dwangakkoord/WSNP. Eveneens is het prognoseakkoord aangeboden door een bevoegde instantie (Plangroep) die het akkoord onafhankelijk en deskundig heeft getoetst. Verder merkt de rechtbank op dat de veroordeling in de proceskosten niet te kwader trouw is ontstaan. Het enkele feit dat de procedure jarenlang heeft geduurd, brengt zonder nadere onderbouwing niet mee dat sprake is van een schuld te kwader trouw.
De rechtbank passeert dus het verweer van X. De rechtbank kan een dwangakkoord opleggen wanneer de weigering van de schuldeiser(s) in de gegeven omstandigheden onredelijk is. Allereerst komt de rechtbank tot de conclusie dat het voorstel (prognoseakkoord) het maximaal haalbare is voor de schuldenaar. Vervolgens overweegt de rechtbank dat de schuldenaar en zijn gezin al vijftien jaar gebukt gaan onder de schuldenlast van ruim € 1 miljoen. Gelet op de leeftijd en gezondheid van de schuldenaar ontbreekt ten tijde van de verzoeken daarbij ieder perspectief op een schuldenvrije toekomst. Het belang van de schuldenaar is dus het vinden van een oplossing voor de problematische schulden. Daartegenover staat dat de vordering van X 99,59% van de totale schuldenlast vertegenwoordigt, waardoor niet snel kan worden geoordeeld dat het onredelijk was van X om niet akkoord te gaan met het voorstel. Het belang van X ziet dus op algehele voldoening van haar vordering. De rechtbank overweegt dat de wet echter geen bijzondere positie toekent aan bepaalde categorieën schuldeisers, zoals bijvoorbeeld een schuldeiser die een groot deel van de schuldenlast vertegenwoordigt. De rechtbank lijkt hiermee te verwijzen naar een uitspraak van de Hoge Raad, waarin is bepaald dat een bijzondere regeling voor bepaalde categorieën schuldeisers niet past bij de beoordelingsvrijheid die de rechter heeft ten aanzien van artikel 287a Fw. Het enkele feit dat X de grootste vordering heeft is dus onvoldoende om een dwangakkoord niet toe te kennen. Uit de verzoekschriften blijkt tevens dat een dwangakkoord tot een gunstigere uitkomst leidt voor alle schuldeisers dan de WSNP. Dit omdat de kosten voor de realisatie van het prognoseakkoord minder hoog zijn dan die van een bewindvoerder in een WSNP-traject. Een minnelijk traject is dus tevens in het belang van de schuldeisers.
Bij de belangenafweging komt de rechtbank daarom tot de conclusie dat de belangen van de schuldenaar en de gezamenlijke schuldeisers zwaarder weegt dan die van X. De rechtbank overweegt dat aan alle vereisten voor toekenning van en dwangakkoord is voldaan en dat het weigeren van X om mee te werken aan het voorstel onredelijk is. De rechtbank beveelt X daarom om in te stemmen met het door Plangroep aangeboden prognoseakkoord.
Keywords
Auteur(s)
_w500.png)