05 Oct 2022
blog

Peeters/Gatzen aansprakelijkheid herroepen?

Blog

De Hoge Raad heeft op 9 september jl. een arrest van het gerechtshof Amsterdam gecasseerd waarin het hof een beroep op herroeping van een eerder arrest had afgewezen. Hierdoor komt de aansprakelijkheid van een derde op grond van de Peeters/Gatzen vordering alsnog ter discussie te staan. Heeft de curator stukken achtergehouden (artikel 382 sub c Rv)?

De casus is als volgt:

 

Tussen de curator van een groep van vennootschappen en een derde wordt tot en met de Hoge Raad geprocedeerd over de aansprakelijkheid van die derde jegens de gezamenlijke schuldeisers op grond van de Peeters/Gatzen vordering (artikel 6:162 BW). De Hoge Raad bevestigt uiteindelijk in 2016 dat de aangesproken derde tot een bedrag van ruim € 1 miljoen aansprakelijk is. Hierop sluiten partijen een vaststellingsovereenkomst op grond waarvan de derde een bedrag van € 750.000 in termijnen aan de boedel moet betalen.

 

Nog voordat alle termijnen zijn betaald, start de derde in 2019 een herroepingsprocedure op grond van artikel 382 Rv, stellende dat hem pas in 2019 informatie uit de administratie van de failliet ter beschikking is gekomen waaruit blijkt dat de belastingaanslagen die ten grondslag lagen aan de faillissementsaanvrage, ten onrechte waren opgelegd. Hoewel deze belastingaanslagen vast stonden en formeel niet meer konden worden aangevochten, blijkt uit de in 2019 boven tafel gekomen informatie dat er materieel nauwelijks belastingschulden waren. Bovendien waren er ook overigens nauwelijks schuldeisers zodat niet gesteld kan worden dat hij ten opzichte van hen onrechtmatig heeft gehandeld. Hij stelt dan ook dat deze bescheiden in de aansprakelijkheidsprocedure die tot zijn aansprakelijkheid heeft geleid ‘stukken van beslissende aard’ zouden zijn geweest ‘die door toedoen van de wederpartij’ waren achtergehouden (artikel 382 sub c Rv).

 

Het gerechtshof wijst het beroep op herroeping af en oordeelt dat de belastingvorderingen bij de aanvang van het faillissement formele rechtskracht hadden. De curator had deze dus niet kunnen aanvechten en dat betekent dat de stukken waarop eiser (de derde) zijn herroepingsvordering baseert in de aansprakelijkheidsprocedure niet zouden hebben kunnen leiden tot het oordeel dat de belastingschuld niet bestond. De aangetroffen stukken zouden de uitspraak in die procedure daarom niet anders hebben doen uitvallen als zij aan het hof bekend zouden zijn geweest en zijn dus niet van beslissende aard.

 

Hierop komt de derde in cassatie. Belangrijkste argument is dat de formele rechtskracht van de belastingaanslagen (dat deze in de verhouding ontvanger – curator vaststaan), niet het – mede uit artikel 6 EVRM voortvloeiende – recht van eiser wegneemt om in een tegen hem gevoerde aansprakelijkheidsprocedure de juistheid van deze aanslagen ter discussie te stellen.

 

De Hoge Raad is het daar mee eens en casseert. Dat de curator de desbetreffende belastingaanslagen niet meer met succes kan aanvechten omdat deze al vóór het faillissement formele rechtskracht hadden gekregen, betekent niet dat het materieel niet-bestaan van de belastingclaim in dit geval, waarin de fiscus nagenoeg de enige crediteur is in de faillissementen, tot het oordeel kan leiden dat de Peeters/Gatzen vordering niet toewijsbaar is. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof waarin het beroep op herroeping wordt afgewezen en verwijst het geding terug naar datzelfde hof ter verdere behandeling.

 

Overigens had het hof ook geoordeeld dat de stukken niet ‘door toedoen van de curator’ in de aansprakelijkheidsprocedure waren achtergehouden omdat de omstandigheid dat hij geen grondig onderzoek naar de administratie heeft gedaan geen ‘lichte schuld’ oplevert als vereist is voor toepassing van artikel 382 sub c Rv. Ook op dat punt casseert de Hoge Raad het arrest van het hof. Vaststaat dat eiser in cassatie in de aansprakelijkheidsprocedure meerdere keren om overlegging of verstrekking van de nu verkregen informatie had gevraagd, maar dat de curator die niet heeft verstrekt. Sterker nog: de curator heeft in de aansprakelijkheidsprocedure aangevoerd dat de administratie van de gefailleerde vennootschappen al vóór het faillissement deels was vernietigd. Later bleken deze nog wel beschikbaar en kwamen deze ter beschikking van eiser in cassatie.

De Hoge Raad oordeelt dat in het licht van het voorgaande ‘een toereikende motivering ontbreekt voor het oordeel van het hof dat de aangetroffen stukken niet door toedoen van de curator zijn achtergehouden in de zin van artikel 382 sub c Rv. In het bijzonder valt zonder nadere motivering niet in te zien waarom het nalaten van grondig onderzoek om de bedoelde stukken boven water te halen geen lichte schuld (van de curator) oplevert’.

 

Alles overziend ademt het arrest de zweem van een curator die wellicht te gemakkelijk heeft gedacht over de schuldpositie van de vennootschap. Hij had, zo lijkt het, wat beter kunnen onderzoeken of deze schuldpositie materieel wel bestond (formeel was dat het geval: de belastingschuld kon niet meer worden aangevochten), zodat ook beter was vast te stellen of een derde voor die schuldpositie ook daadwerkelijk verantwoordelijk en dus mogelijk ook aansprakelijk zou zijn. Had de curator dat beter bekeken, dan waren de stukken die aan de herroepingsprocedure ten grondslag lagen, mogelijk ook eerder aan het licht gekomen en was hem het verwijt bespaard gebleven dat door zijn toedoen stukken zijn achtergehouden.

Keywords

Aansprakelijkheid
ECLI:NL:HR:2022:1188
Herroeping
Peeters/Gatzen-vordering

Auteur(s)

Bart Louwerier

Advocaat en partner bij Van Iersel Luchtman NV.

LinkedIn