
Aansprakelijkheid zorgverlener en diens bestuurder. Geslaagd beroep op actio Pauliana
Blog
Medio 2019 raakte een thuiszorgorganisatie (Thuiszorg) in opspraak in de media. Dit arrest ziet op de aansprakelijkheidsstelling van Thuiszorg en haar (indirect) bestuurder. Ook is een transactie tussen de indirect enig bestuurder en aandeelhouder van Thuiszorg en diens vader vernietigd op grond van actio Pauliana.
Zorgverlener Thuiszorg heeft zorg verleend aan verzekerden van zorgverzekeraar DSW Zorgverzekeraar U.A. (DSW) en in dat kader declaraties ingediend. Later is gebleken dat zij meer declaraties heeft ingediend dan waarvoor zij zorg heeft verleend. Bovendien is deze zorg verleend door ongekwalificeerd personeel. DSW entameert een procedure tegen Thuiszorg, Djina B.V. (Djina), enig bestuurder en aandeelhouder van Thuiszorg, appellante (A), enig bestuurder van Djina en de vader van A (B).
Eerste aanleg
In eerste aanleg vordert DSW schadevergoeding van Thuiszorg, Djina en A voor de geleden schade. Die schade ziet op het totaalbedrag dat is uitbetaald aan Thuiszorg naar aanleiding van de door haar verstuurde declaraties aan DSW in de periode van januari 2018 tot en met maart 2019. DSW baseert haar vordering op Thuiszorg primair op onrechtmatige daad en wanprestatie en subsidiair op onverschuldigde betaling. Aan de vordering op Djina en A ligt bestuurdersaansprakelijkheid ten grondslag (artikel 6:162 BW, eventueel in samenhang met artikel 2:9 en/of 2:11 BW). Daarnaast vordert DSW vernietiging van een koopovereenkomst op grond van actio Pauliana ex artikel 3:45 BW. Op grond van deze koopovereenkomst heeft A haar huis aan B verkocht.
De rechtbank heeft geoordeeld dat Thuiszorg, Djina en A hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de geleden schade van DSW. De vordering tot schadevergoeding wordt dan ook toegewezen op grond van onrechtmatige daad, maar niet voor het volledige door DSW gevorderde bedrag. Daarnaast wordt ook de vordering van DSW tot vernietiging van de koopovereenkomst tussen A en B toegewezen.
Hoger beroep
Zowel Djina c.s. (waaronder Thuiszorg) als DSW zijn in hoger beroep gegaan tegen het vonnis. Djina c.s. vordert afwijzing van de door DSW ingestelde vorderingen en DSW vordert volledige betaling van de door haar ingediende schadevergoeding. De procedure in hoger beroep wordt – conform artikel 27 Fw – ten aanzien van Thuiszorg geschorst vanwege diens faillissement.
Onrechtmatige daad
Het hof laat het oordeel van de rechtbank inhoudende dat Thuiszorg, Djina en A onrechtmatig jegens DSW hebben gehandeld in stand. Het verweer van Djina c.s. dat in 2018 geen rechtsverhouding tussen Thuiszorg en DSW bestond, maar enkel tussen DSW en haar verzekerden, slaagt (uiteraard) niet. Voor een geslaagd beroep op een onrechtmatige daad is het bestaan van een rechtsverhouding tussen DSW en Thuiszorg niet vereist, aldus het hof. Verder lijkt zij aan te sluiten bij de overweging van de rechtbank dat Thuiszorg (primair) zelf onrechtmatig heeft gehandeld door structureel onrechtmatig te declareren. Het argument van Djina c.s. dat zij namens de cliënten de zorg declareerden wordt niet gevolgd door het hof.
Voor wat betreft de hoogte van de toewijsbare schadevergoeding, oordeelt het hof – kort gezegd – dat het percentage personeelsleden van Thuiszorg dat niet voldoet aan de voorwaarden voor dekking, hoger ligt dan de 50% die de rechtbank als uitgangspunt had genomen (namelijk 70%) en dus dat een hoger bedrag toewijsbaar is aan DSW.
Actio Pauliana
De koopovereenkomst tussen A en B wordt vernietigd op grond van actio Pauliana. De verweren van A en B, inhoudende dat (i) er geen sprake is van benadeling nu er een marktconforme prijs is betaald voor de woning en (ii) geen sprake was van wetenschap van benadeling bij A en B, slagen niet.
Het hof stelt voorop dat de vraag of sprake is van benadeling, moet worden beantwoord door een vergelijking te maken tussen de hypothetische situatie waarin de schuldeiser zou hebben verkeerd zonder de gewraakte rechtshandeling en de situatie waarin hij feitelijk verkeert als die handeling onaangetast blijft. Nu het hof ervan uitgaat dat de woning is verkocht voor een marktconforme prijs en het vermogen van A per saldo niet is verminderd, dient er sprake te zijn van bijkomende omstandigheden om benadeling aan te kunnen nemen. Het feit dat de eerder gelegde beslagen van DSW geen doel troffen en A geen verhaal biedt, zijn dergelijke omstandigheden. Deze acht het hof voldoende om benadeling aan te nemen.
Daarbij benadrukt het hof dat benadeling aanwezig moet zijn op het tijdstip waarop de schuldeiser zijn rechten doet gelden. Deze criteria zijn in lijn met eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 19 oktober 2001, ECLI:NL:HR:2001:ZC3654, JOR 2001/269, m.nt. N.E.D. Faber (Diepstraten/Gilhuis q.q.) en HR 22 mei 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0615, NJ 1992/526, Bosselaar/Interniber, Montana I)).
A verweert zich door te stellen dat het bedrag van de koopsom niet meer op haar rekening staat en is besteed aan diverse kostenposten van Thuiszorg. Een ander verweer luidt dat indien DSW onder de juiste bank een derdenbeslag zou hebben gelegd, dit beslag wellicht wel doel had getroffen (de logica achter dit laatste verweer is niet direct duidelijk). In overeenstemming met de in de vorige paragraaf aangehaalde, door de Hoge Raad geformuleerde criteria, worden beide verweren door het hof van tafel geveegd.
Bij het aantonen dat A en B wetenschap van benadeling hadden, werd DSW geholpen door het bewijsvermoeden van artikel 3:46 lid 1 sub 3 BW, nu de koopovereenkomst korter dan één jaar voor het beroep op actio Pauliana was verricht (tegenbewijs hiertegen was mogelijk). In eerste aanleg achtte de rechtbank het standpunt van A en B, inhoudende dat zij geen wetenschap hadden van benadeling van schuldeisers toen zij de koopovereenkomst aangingen, ongeloofwaardig en dus niet toereikend om dit bewijsvermoeden te weerleggen. Tegen dit oordeel van de rechtbank is te laat gegriefd. Het hof laat het oordeel van de rechtbank daarom in stand.
Tot slot is aardig om te noemen dat Djina c.s. nog heeft gesteld dat vernietiging onevenredig en onredelijk was voor B. Ook dit argument treft geen doel. Het hof overweegt dat voorzover hiermee wordt beoogd een beroep te doen op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid, dat beroep onvoldoende onderbouwd is. Het door B daarnaast aangevoerde argument dat hij de door hem betaalde koopsom niet terug kan krijgen van A is niet nader onderbouwd, evenals het feit dat een terug levering niet tot de opties behoort.
Afsluitend
Het arrest van Hof Den Haag bevestigt eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad en vormt een illustratie hoe in lagere rechtspraak wordt omgegaan met de door de Hoge Raad vastgestelde criteria voor de actio Pauliana.
Keywords
Auteur(s)
