
Geen hoger beroep mogelijk tegen afgewezen WHOA-verzoek
Blog
Een verzoek tot homologatie van zeven akkoorden wordt afgewezen door de rechtbank, omdat het akkoord onvoldoende waarborgen biedt. De rechtbank hanteert hierbij de toets of de nakoming van de (nieuwe) verplichtingen voldoende aannemelijk is. De schuldenaren gaan in hoger beroep tegen de afwijzingen. Zij menen dat het rechtsmiddelenverbod niet geldt bij aan afwijzend vonnis. Ook menen zij dat de rechtbank buiten het toepassingsbereik is getreden met de door haar gehanteerde toets. Ten slotte menen zij dat het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden. Het hof verwerpt het hoger beroep.
Achtergrond
Zeven schuldenaren die deel uitmaken van dezelfde groep zijn in financiële problemen gekomen en niet in staat om onder meer de opeisbare schuld aan financier Rabobank van € 20 miljoen te voldoen. In een langlopend WHOA-traject wensen zij tot een algemeen verbindend akkoord met hun schuldeisers te komen. De rechtbank heeft in een eerder stadium na de nodige weerstand van Rabobank een herstructureringsdeskundige benoemd. Na een mislukte poging om voldoende steun voor een consensueel akkoord te komen, vinden zeven separate akkoorden wel voldoende steun om een verzoek tot homologatie in te dienen, hetgeen de herstructureringsdeskundige dan ook doet. In elk akkoord stemt de belastingdienst in als schuldeiser die “in the money” is (artikel 383 lid 1 Fw).
Rechtbank Rotterdam: afwijzing verzoek
De rechtbank Rotterdam wijst de homologatieverzoeken af. De akkoorden vinden weinig steun onder de schuldeisers en ook leidt het akkoord maar tot een kleine plus voor de schuldeisers ten opzichte van het faillissement (in de zin van de reorganisatiewaarde ten opzichte van de liquidatiewaarde). Schuldeisers moeten een flink deel van de vordering afschrijven, terwijl zij voor het resterende deel van hun vordering enkel schuldinstrumenten krijgen toegekend. Om die reden heeft de rechtbank vooral het toekomstperspectief van de onderneming streng getoetst. De rechtbank is van oordeel dat de toekomstige nakoming van de (nieuwe) verplichtingen onder het akkoord onvoldoende aannemelijk is.
Instellen van hoger beroep
De schuldenaren zijn het niet eens met de afwijzing van de verzoeken door de rechtbank. Zij wendden zich tot het hof wetende dat de wet bepaalt dat er geen hoger beroep openstaat tegen beslissing van de rechtbank in het kader van een WHOA-procedure, tenzij de wet anders bepaalt (artikel 369 lid 10 Fw). In het hoger beroep stellen de schuldenaren zich ten eerste op het standpunt dat het rechtsmiddelenverbod niet geldt bij een afwijzend vonnis. Mocht het hof de schuldenaren hierin niet volgen, dan menen zij dat er in dit geval een rechtvaardiging is voor doorbreking van dit verbod. De schuldenaren voeren hiertoe het volgende aan:
- volgens artikel 384 lid 2 sub e Fw moet het akkoord voldoende gewaarborgd zijn. Door te toetsen of de geherstructureerde schuldenaren in de toekomst nog aan hun verplichtingen kunnen voldoen, is de rechtbank volgens de schuldenaren buiten het toepassingsbereik van dit artikel getreden. Dit rechtvaardigt volgens de schuldenaren doorbreking van het rechtsmiddelenverbod, en;
- het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden, aangezien de rechtbank de herstructureringsdeskundige en de schuldenaren niet in de gelegenheid heeft gesteld zich uit te laten over de vermeende tekortkomingen in het akkoord.
Gerechtshof Den Haag: verwerping hoger beroep
Het Gerechtshof Den Haag houdt vast aan het rechtsmiddelenverbod en ziet geen aanknopingspunt voor het standpunt van de schuldenaren. Het hof overweegt verder dat volgens vaste rechtspraak een wettelijk rechtsmiddelenverbod wel kan worden doorbroken indien:
- de rechter buiten het toepassingsgebied van een bepaling is getreden,
- een bepaling ten onrechte buiten toepassing is gelaten, of
- bij de behandeling van de zaak een zo fundamenteel rechtsbeginsel is veronachtzaamd dat niet meer kan worden gesproken van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak.
Het hof oordeelt dat de rechtbank met de aangelegde toets niet buiten het toepassingsgebied van artikel 384 lid 2 sub e Fw is getreden. De rechter hoeft weliswaar slechts te onderzoeken of de schuldenaar aan de directe verplichtingen van het akkoord zal kunnen voldoen. Dat betekent echter niet dat de rechter in dat kader niet mag betrekken of de toekomstige nakoming van de (nieuwe) verplichtingen onder het akkoord voldoende aannemelijk is, aldus het hof. Het hof wijst er daarnaast op dat de rechter het verzoek tot homologatie ook kan weigeren als andere redenen zich tegen homologatie verzetten (artikel 384 lid sub i Fw).
Van schending van het beginsel van hoor en wederhoor is volgens het hof evenmin sprake. De herstructureringsdeskundige en de schuldenaren konden zich immers schriftelijk uiten over de verzochte homologatie, hetgeen ook is gebeurd. Ook hebben zij ter zitting hun standpunt toegelicht en vragen van schuldeisers beantwoord. De rechtbank heeft simpelweg eigen gevolgtrekkingen uit de gedingstukken en de in het geding gebrachte producties getrokken.
Ambtshalve toetst het hof of de Herstructureringsrichtlijn hoger beroep mogelijk maakt. Het hof oordeelt dat de richtlijn de lidstaten beleidsruimte heeft gelaten om de beroepsgronden te bepalen of te beperken. Van die beleidsruimte heeft de wetgever gebruik gemaakt.
Keywords
Auteur(s)
