
Vernietiging van een bindend advies
Blog
Partijen leggen een geschil voor aan een geschillencommissie, die vervolgens in de vorm van een bindend advies een oordeel geeft.
Eiser kan zich vervolgens niet vinden in de wijze van totstandkoming van dit advies. Zij is het ook niet eens met de inhoud en vordert vernietiging van het advies op grond van artikel 7:904 BW.
De kantonrechter toetst aan de hierin aangegeven voorwaarden en concludeert dat de beslissing van de commissie naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is.
Rechtsvraag
Op welke gronden is een bindend advies vernietigbaar?
Achtergrond en feiten
In casu kocht eiser in maart 2021 een chalet op een park. In de koopovereenkomst wordt vermeld dat het park binnen vijf jaren wordt geherstructureerd en dat niet duidelijk is wat de gevolgen hiervan zijn voor de staanplaatsen van de chalets.
In april 2021 geeft gedaagde (eigenaar van het park) in een bericht aan alle staanplaatshouders aan dat zij op dat moment alleen de garantie kan geven dat gebruik van de staanplaats tot eind 2022 aan de orde is.
Eiser is het hier niet mee eens en stelt dat gedaagde al ten tijde van de koop in maat 2021 wist dat deze einddatum aan de orde was. Volgens eiser heeft gedaagde haar met opzet doorslaggevende informatie onthouden. Eiser wacht vervolgens de aangekondigde einddatum van de huurovereenkomst niet af en kondigt haar vertrek aan.
Eiser wendt zich daarna tot Geschillencommissie Recreatie en vraagt onder andere om vergoeding van schade die zij heeft geleden als gevolg van de ontruiming (waaronder de kosten die samenhangen met de verplaatsing van het chalet; een exact bedrag wordt niet genoemd).
De commissie wijst de klacht van eiser af. Zij wijst op voornoemde vermelding in de koopovereenkomst en oordeelt dat eiser aldus op de hoogte was van de mogelijke beëindiging. Bewijs, dat beëindiging per einde december 2022 toen al bekend was, werd volgens de commissie niet door eiser geleverd. Verplaatsingsvergoeding op grond van artikel 12 van de toepasselijke RECRON-voorwaarden is daarnaast volgens de commissie niet aan de orde, omdat deze vergoeding alleen geldt indien de overeenkomst eindigt door opzegging van de eigenaar. In casu had eiser deze opzegging niet afgewacht en had zij voortijdig besloten het chalet te verplaatsen.
Procedure bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant (sector kanton)
Eiser start vervolgens een gerechtelijke procedure en vordert vernietiging van het bindend advies van de geschillencommissie.
Rechtsgrond
De rechtsgrond voor deze vordering is gelegen in artikel 7:904 BW. Dit artikel geeft aan dat een beslissing van een derde (in casu het bindend advies) alleen vernietigbaar is als gebondenheid in verband met de inhoud of wijze van totstandkoming daarvan in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
Gebondenheid is derhalve het uitgangspunt. Alleen in het geval van ernstige gebreken is de beslissing vernietigbaar. De kantonrechter geeft daarbij aan dat de beslissing onaantastbaar is als de grenzen waarbinnen redelijk denkende mensen van mening kunnen verschillen, niet zijn overschreden. Van deze overschrijding is volgens de kantonrechter in casu geen sprake.
Oordeel kantonrechter
In zijn motivering richt de kantonrechter zich eerst op de totstandkoming van de beslissing. Eiser vindt namelijk dat zij in de procedure bij de geschillencommissie haar standpunten niet goed heeft kunnen aangeven. De kantonrechter erkent dat hoor en wederhoor een fundamenteel rechtsbeginsel is, maar ziet in casu geen schending hiervan. Eiser heeft namelijk alle ruimte en gelegenheid gehad onder andere stukken in te brengen (hetgeen zij ook heeft gedaan).
Eiser is daarnaast van mening dat de beslissing van de commissie inhoudelijk onjuist is. De kantonrechter legt deze beslissing vervolgens langs de hiervoor aangegeven meetlat dat geen enkel redelijk denkend bindend adviseur tot de beslissing had kunnen komen.
De kantonrechter wijst – net zoals de geschillencommissie deed – op het feit dat eiser ten tijde van de aankoop op de hoogte was van de aankomende herstructureringsplannen en de mogelijkheid dat de staanplaats zou eindigen. Omtrent het oordeel van de commissie dat er door eiser geen bewijs was geleverd dat gedaagde ten tijde van de aankoop al met zekerheid wist dat de staanplaats ultimo eind december verdween, stelt de kantonrechter dat de overwegingen van de geschillencommissie weliswaar wat summier zijn, maar het niet zo is dat geen enkel redelijk denkend adviseur tot deze overwegingen had kunnen komen. De kantonrechter wijst daarbij aanvullend op een brief van gedaagde aan alle jaargasten in september 2021 dat er nog geen duidelijkheid was over het exacte moment van opzegging van de huurovereenkomsten. Hieruit kan volgens de kantonrechter worden afgeleid, dat de gestelde zekerheid er ten tijde van de aankoop in maart 2021 niet was.
Naar mijn mening had de kantonrechter deze extra overwegingen ter ondersteuning van de beslissing van de geschillencommissie niet hoeven te geven. In feite valt de zoektocht naar extra inhoudelijke argumenten mijn inziens buiten het voornoemde toetsingskader dat de rechter dient te hanteren. Aan de andere kant leiden deze overwegingen mogelijk tot nader begrip bij eiser voor de beslissing van de commissie.
Ook het oordeel van de commissie dat er geen verplaatsingsvergoeding geldt, kan naar de mening van de kantonrechter voornoemde toets doorstaan.
Conclusie kantonrechter
Op grond van het bovenstaande komt de kantonrechter tot de conclusie dat er geen sprake is van de situatie dat gebondenheid aan de beslissing van de commissie in verband met de inhoud naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. De vordering van eiser wordt dan ook afgewezen.
De kantonrechter breekt op het einde van het vonnis – naar mijn mening, verrassend – plotseling een lans voor gedaagde. Hoewel er aldus geen juridische plicht bestaat voor gedaagde tot betaling van een vergoeding, stelt de kantonrechter dat 'het gedaagde zou sieren' deze vergoeding te voldoen. De kantonrechter verwijst daarbij naar het feit dat gedaagde, indien zij de formele opzegging zou hebben afgewacht (deze volgde een maand na de 'spontane' verplaatsing van het chalet) wel een vergoeding zou hebben ontvangen. Dit laatste is gebeurd voor de andere jaarplaatsgasten.
Of gedaagde over zijn of haar hart heeft gewreven, is niet duidelijk. Na alle procedures kan ik mij voorstellen dat het hart van gedaagde daarvoor niet snel zal kloppen.
Keywords
Auteur(s)

Is Advocaat Insolventierecht bij Bron Advocaten
