
Aansprakelijkheid van de curator en de Garantstellingsregeling curatoren
Blog
In een recent vonnis heeft de rechtbank Rotterdam zich uitgelaten over de aansprakelijkheid van een curator q.q. en pro se voor een proceskostenveroordeling in een procedure tegen de (indirect) bestuurder van de failliet. Daarbij ging het meer specifiek over de reikwijdte van de Garantstellingsregeling curatoren en de mogelijkheid van derden om zich daar tegenover een curator op te beroepen.
Achtergrond van de zaak
De zaak begon in 2013 toen Malignum B.V. failliet werd verklaard. Volgens de curator had de (indirect) bestuurder van Malignum zijn taak onbehoorlijk vervuld, onder meer doordat hij activa had overgedragen aan gelieerde partijen waardoor de continuïteit van de onderneming van Malignum in gevaar was gekomen. De curator maakte daarom een bestuurdersaansprakelijkheidsprocedure aanhangig. De bestuurder stelde zich daarin op het standpunt dat hij voorafgaand aan de procedure al door de curator was gekweten van bestuurdersaansprakelijkheid. In de procedure, waarin zes getuigen werden gehoord over de gestelde kwijtingsafspraak, concludeerde de rechtbank uiteindelijk in 2020 dat de bestuurder er inderdaad vanuit mocht gaan dat hij door de curator was gekweten van bestuurdersaansprakelijkheid. Dat leidde tot afwijzing van de bestuurdersaansprakelijkheidsvordering en veroordeling van de curator in de proceskosten. Deze uitkomst hield stand in hoger beroep. De boedel bood echter geen verhaal voor de proceskostenveroordelingen (die voor eerste aanleg en hoger beroep samen meer dan € 40.000,- bedroeg).
Aansprakelijkstelling van de curator
De bestuurder spreekt vervolgens in een nieuwe procedure de curator q.q. en pro se aan tot schadevergoeding op grond van misbruik van procesrecht. De bestuurder betoogt daarbij dat de curator lichtvaardig heeft geprocedeerd en verwijt hem het niet aanvragen van een garantstelling voor een proceskostenveroordeling op grond van de Garantstellingregeling curatoren. Omdat de boedel geen verhaal biedt voor de proceskostenveroordeling lijdt de bestuurder schade tot vergoeding waarvan de curator aansprakelijk zou zijn.
Misbruik van procesrecht
De rechter oordeelt terughoudend over het misbruik van procesrecht en benadrukt het belang van het recht op toegang tot de rechter. Misbruik van procesrecht zou alleen kunnen worden aangenomen als de curator feiten presenteerde waarvan hij wist of behoorde te weten dat die onjuist waren of als hij stellingen naar voren had gebracht die op voorhand kansloos waren. De rechtbank overweegt dat het bestaan van de kwijtingsafspraak pas later in de bestuurdersaansprakelijkheidsprocedure, na het horen van zes getuigen, kon worden vastgesteld en dat de curator redelijke gronden had om in hoger beroep te gaan. Er is dus geen sprake van misbruik van procesrecht door de curator.
Garantstellingsregeling curatoren
Ten aanzien van het verwijt dat de curator geen beroep heeft gedaan op de Garantstellingsregeling curatoren, oordeelt de rechtbank dat er geen verplichting voor curatoren bestaat om een garantstelling aan te vragen. De Garantstellingregeling is een wettelijke regeling die curatoren de mogelijkheid biedt om een garantstelling van de staat aan te vragen voor de kosten van een juridische procedure die zij voeren namens de boedel van een failliete onderneming. Deze regeling is in het leven geroepen om curatoren te faciliteren in hun acties tegen bestuurders als het vermoeden bestaat dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan een onbehoorlijke taakvervulling of aan misbruik van de gefailleerde rechtspersoon. De Garantstellingregeling is niet gericht op bescherming van wederpartijen van curatoren. De norm die de curator in kwestie zou hebben geschonden door geen aanspraak te maken op de Garantstellingsregeling strekt dus niet ter bescherming van de bestuurder. De rechtbank oordeelt daarom dat niet is voldaan aan het relativiteitsvereiste van artikel 6:163 BW.
Conclusie
Het oordeel van de rechtbank bevestigt de hoge drempel die geldt voor het aannemen van misbruik van procesrecht. Met betrekking tot de Garantstellingregeling benadrukt de rechtbank de autonomie van curatoren bij het al dan niet aanvragen van een garantstelling en dat de Garantstellingsregeling niet strekt tot bescherming van wederpartijen van de curator.
Ook andere betrokkenen kunnen worden benadeeld als een curator geen garantstelling aanvraagt voor een eventuele proceskostenveroordeling. Het is bijvoorbeeld denkbaar dat de concurrente boedelschuldeisers bij een negatieve boedel benadeeld worden als de boedelschulden toenemen met een proceskostenveroordeling waar geen garantstelling tegenover staat. Het beschikbare actief zal dan immers evenredig moeten worden verdeeld over een grotere schuldenlast waardoor de boedelcrediteuren een lager percentage van hun vordering voldaan krijgen. Is de curator dan aansprakelijk voor de schade die deze boedelcrediteuren lijden? Naar mijn oordeel biedt de hier besproken uitspraak handvatten om te betogen dat ook deze boedelschuldeisers niet beschermd worden door de Garantstellingsregeling.
Keywords
Auteur(s)
