06 Feb 2024
blog

Prejudiciële vragen wegens onduidelijkheden over vernieuwd artikel 349a lid 1 Faillissementswet

Blog

Sinds 1 juli 2023 is artikel 349a lid 1 Faillissementswet gewijzigd. Zo is de duur van de wettelijke schuldsaneringsregeling gewijzigd, maar er is ook een tweede aanvangsmoment voor de start van de wettelijke schuldsaneringsregeling aan het artikel toegevoegd. In een zaak die bij het gerechtshof Den Haag speelt, is er onduidelijkheid over de uitleg van de nieuwe regels. Bepaalde zinsdelen worden volgens het Hof in de literatuur en jurisprudentie verschillend geïnterpreteerd en de bevoegdheden van de rechter bij het toepassen van het tweede aanvangsmoment zijn ook niet duidelijk. Daarom stelt het Hof prejudiciële vragen aan de Hoge Raad.

Artikel 349a lid 1 Faillissementswet

In artikel 349a lid 1 Faillissementswet (hierna: “FW”) is de (normale) looptijd van een schuldsaneringsregeling vastgelegd en daarnaast bevat dit artikel regels voor het wijzigen van deze looptijd. Op 1 juli 2023 is dit artikel gewijzigd. Dit heeft onder meer gevolgen voor de duur van de wettelijke schuldsaneringsregeling (hierna: “WSNP”), maar er is ook een tweede startmoment voor de WSNP opgenomen. In de onderhavige zaak ziet het gerechtshof Den Haag (hierna: “Hof”) aanleiding om prejudiciële vragen te stellen over de uitleg van de tweede aanvangstermijn van de WSNP. Volgens het Hof zijn er bepaalde begrippen (‘eerste aflossing, ‘in het kader van’ en ‘buitengerechtelijke schuldregeling’), die na de wijziging van 1 juli 2023, in de literatuur en jurisprudentie verschillend worden geïnterpreteerd. Het is voor het Hof dus niet duidelijk wat moet worden verstaan onder deze begrippen. Om hier duidelijkheid over te krijgen, stelt het Hof hierover een prejudiciële vraag aan de Hoge Raad. Daarnaast stelt het Hof een tweede prejudiciële vraag over de bevoegdheid van de rechter bij de toepassing van het tweede startmoment.

 

Waar gaat de zaak over?

De zaak die speelt bij het Hof gaat over een echtpaar met problematische schulden. Op eigen verzoek zijn zij toegelaten tot de WSNP. Echter, de ingangsdatum van de WSNP is bepaald op één maand vóór de datum van het vonnis. Het echtpaar is het niet eens met deze ingangsdatum, omdat zij al in oktober 2019 waren toegelaten tot de gemeentelijke schuldhulpverlening. Vanwege het feit dat zij dus al een lang schuldhulpverleningstraject achter de rug hebben, vragen zij de rechter om te bepalen dat de ingangsdatum voor de schuldsaneringsregeling 18 maanden eerder wordt vastgesteld. Op die manier zou het verzoek direct leiden tot een schone lei voor het echtpaar, zonder verder schuldsaneringstraject.

 

In eerste aanleg heeft de rechtbank het verzoek om de looptijd te verkorten met 18 maanden toegewezen. Het verzoek om de looptijd te verkorten vatte de rechtbank op als verzoek om de ingangsdatum te bepalen op de datum achttien maanden voorafgaand aan de datum van het te wijzen toelatingsvonnis. De rechtbank overwoog daarnaast dat het al door het echtpaar gespaarde bedrag gelijkstond met het bedrag dat in één maand zou moeten worden afgelost. Tegen dit vonnis is het echtpaar vervolgens in hoger beroep gegaan bij het Hof, met het verzoek om de looptijd alsnog met 18 maanden te verkorten.

 

In artikel 349a lid 1 Fw is de zinsnede opgenomen dat de termijn van de schuldsaneringsregeling anderhalf jaar bedraagt, te rekenen van de dag van de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling, dan wel van de dag waarop de eerste aflossing is gedaan in het kader van de buitengerechtelijke schuldregeling als bedoeld in artikel 285, eerste lid, onder f, Fw indien die dag eerder is gelegen.

 

Het voorlopig oordeel van het Hof

Wat dient te worden verstaan onder “eerste aflossing”, “in het kader van” en “buitengerechtelijke schuldregeling”? Het Hof is voorlopig van oordeel dat deze eerste vraag als volgt moet worden beantwoord. Ten eerste overweegt het Hof dat het begrip “buitengerechtelijke schuldregeling” niet per sé moet worden gezien als een (achteraf mislukt) schuldeisersakkoord. Immers, ook zonder akkoord kan er sprake zijn van een “aflossing” in het kader van een schuldregeling. Indien een schuldeisersakkoord een vereiste is, zou dat voor de toepassing van het tweede aanvangsmoment een te beperkende werking hebben. Het Hof overweegt verder dat het voldoende is om de gehele periode van de schuldhulpverlening te laten meetellen. Oftewel, de dag waarop tussen de schuldenaar en de schuldhulpverlener bindende afspraken zijn gemaakt over de schuldhulpverlening. De start van zo’n traject kwalificeert dus volgens het Hof als een buitengerechtelijke schuldregeling.

 

Vervolgens geeft het Hof een voorlopig oordeel over het begrip “eerste aflossing”. Volgens het Hof moet dit begrip worden aangemerkt als i) een daadwerkelijk aan de gezamenlijke schuldeisers betaald bedrag (volgens de onderlinge wettelijke rangorde) of ii) een uit inkomen gespaard bedrag. Het Hof is overweegt daarbij dat de aflossing of het gespaarde bedrag aan de gezamenlijke schuldeisers ten goede moet komen. Hier voegt het Hof nog aan toe dat, indien er geen aflossingscapaciteit is, de aflossing ook “nihil” kan zijn.

 

Over het begrip “in het kader van” is het Hof kort. Dit begrip moet volgens haar worden aangemerkt als “tijdens”.

 

Vervolgens komt het Hof met een voorlopig oordeel over de tweede prejudiciële vraag. Het Hof overweegt hierover dat de rechter bevoegd is om voor de termijn van de schuldsaneringsregeling in beginsel slechts die periode voorafgaand aan zijn uitspraak in aanmerking te nemen waarin de schuldenaar i) heeft voldaan aan een inspanningsplicht om ten behoeve van de boedel zoveel mogelijk inkomsten te genereren (alsof de WSNP van toepassing was) en ii) uit zijn inkomen heeft afgelost c.q. gespaard ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers. Daarbij gaat het om alles wat niet onder het vrij te laten bedrag van de WSNP valt en het bedrag moet daadwerkelijk aan de boedel worden afgedragen.

 

Tot slot

Indien de Hoge Raad de vragen van het Hof bevestigend beantwoord, is het Hof voornemens om het vonnis van de rechtbank te bekrachtigen.

Keywords

Artikel 349a Fw
Hoge Raad
Prejudiciële vragen
Schuldsanering
WSNP

Auteur(s)

Mats Beukering

is werkzaam bij de Advocaten van Van Riet

LinkedIn