
Aansprakelijkheid voor verbintenissen bij juridische splitsing en samenloop BW- en faillissementspauliana
Blog
Kunnen verbintenissen op basis van een partij-afspraak ondeelbaar worden gemaakt? Het antwoord op deze vraag is relevant voor de beoordeling in welke mate de rechtspersonen die bij een juridische splitsing zijn betrokken aansprakelijk worden of blijven voor de verbintenis in kwestie. De aansprakelijkheid na splitsing voor ondeelbare verbintenissen reikt verder dan die voor deelbare verbintenissen. Een contractspartij kan er daarom belang bij hebben om in de overeenkomst vast te leggen dat bepaalde daaruit voortvloeiende verbintenissen ondeelbaar zijn. Uit een recent arrest van de Hoge Raad volgt evenwel dat dit niet mogelijk is. Contractspartijen van de splitsende rechtspersoon kunnen dus niet op die manier invloed uitoefenen op de wettelijke verdeling van aansprakelijkheid tussen de rechtspersonen die partij zijn bij een juridische splitsing.
Achtergrond geschil
Het geschil dat aanleiding gaf voor het arrest werd al in 2012 voor het eerst bij de rechtbank aangebracht. Twee vennootschappen uit de Vesteda-groep (“Vesteda”) hebben een vordering op onder meer Megahome.nl Grond B.V. (“Megahome Grond”). Die vennootschap maakt onderdeel uit van de Megahome-groep. Rabobank heeft in 2007 een financiering van € 125 miljoen verstrekt aan de Megahome-groep en heeft in dat kader hypotheekrechten gevestigd met een zekerheidsbereik van circa € 25 miljoen. In 2009 heeft Rabobank besloten de financiering te beëindigen, althans niet op dezelfde voorwaarden te verlengen. Daarna is de Megahome-groep geherstructureerd. Binnen de groep hebben verschillende verkopen, juridische (af)splitsingen en juridische fusies plaatsgevonden. Onder meer is Megahome Grond opgericht. In 2010 zijn vervolgens nieuwe afspraken met Rabobank gemaakt. Het bedrag van de financiering bleef hierbij ongewijzigd, maar enkele voorwaarden werden aangepast en er werden aanvullende zekerheden bedongen. Een belangrijk deel van deze zekerheden is verstrekt door Megahome Grond, welke vennootschap nog niet bestond toen de kredietovereenkomst in 2007 werd aangegaan.
Vesteda heeft in 2012 in een procedure tegen Rabobank en verschillende Megahome-vennootschappen op grond van art. 3:45 BW onder meer de vernietiging gevorderd van de vestiging van de zekerheden en het aanvaarden van het financieringsaanbod in 2010 door Megahome Grond. Zij stelt dat die rechtshandelingen paulianeus zijn. Het lijkt erop dat in deze procedure er nog geen vonnis was gewezen toen in 2016 de Megahome-vennootschappen failliet werden verklaard. De procedure is vervolgens overgenomen door de curator en voortgezet.
Aansprakelijkheid voor deelbare en ondeelbare verbintenissen
Pas bij de beoordeling in hoger beroep komt de vraag op die uiteindelijk tot cassatie zal leiden. Het hof heeft de paulianavorderingen afgewezen. De motivering was dat Megahome Grond op basis van de kredietovereenkomst uit 2007 verplicht was om aanvullende zekerheden te verstrekken en dat mede daarom geen sprake is van verhaalsbenadeling. Weliswaar bestond Megahome Grond in 2007 nog niet, maar in de kredietdocumentatie was deze verplichting tot zekerheidsverschaffing ondeelbaar gemaakt. Megahome Grond was daarom als verkrijgende rechtspersoon bij de juridische afsplitsing op grond van art. 2:334t BW voor die gehele ondeelbare verbintenis aansprakelijk geworden, aldus het hof.
Art. 2:334t BW bepaalt als uitgangspunt dat alle bij een splitsing betrokken rechtspersonen aansprakelijk zijn voor de nakoming van de verbintenissen van de gesplitste rechtspersoon ten tijde van de splitsing. Het maakt niet uit of zij de verbintenis (als hoofdschuldenaar) bij de splitsing behouden of verkrijgen. Volgens lid 2 zijn zij, als het gaat om ondeelbare verbintenissen, allemaal voor het geheel aansprakelijk. Gaat het evenwel om deelbare verbintenissen, dan is de aansprakelijkheid beperkt. De rechtspersonen die na de splitsing niet de hoofdschuldenaar zijn van de verbintenis, zijn voor deelbare verbintenissen slechts aansprakelijk tot de waarde van het vermogen dat zij bij de splitsing hebben verkregen of behouden. Alleen de partij die na de splitsing hoofdschuldenaar is, kan voor het geheel worden aangesproken. In art. 2:334t BW is niet geregeld wanneer een verbintenis deelbaar of ondeelbaar is.
De Hoge Raad: contractuele uitbreiding is uitgesloten
Volgens de Hoge Raad moet worden aangenomen dat de wetgever met deze begrippen aan heeft willen sluiten bij het begrip ondeelbare prestatie in art. 6:6 BW. Dit artikel is terug te vinden in de wettelijke regeling voor de situatie dat er meerdere schuldenaren zijn. Uit de wetsgeschiedenis bij art. 6:6 BW volgt dat de aard van de prestatie beslissend is, aldus de Hoge Raad. Verder volgt uit art. 2:25 BW dat de regeling van art. 2:334t BW van dwingend recht is, zodat contractuele uitbreiding van het begrip ondeelbare verbintenissen niet mogelijk is. Bij de beoordeling of een verbintenis al dan niet ondeelbaar is dus uitsluitend de aard van de prestatie beslissend. Omdat het hof zijn oordeel had gebaseerd op de vaststelling dat de verplichting tot het verstrekken van aanvullende zekerheden in het contract ondeelbaar was gemaakt – zodat Megahome Grond (ook) volledig aansprakelijk was voor die verplichting – vernietigt de Hoge Raad het arrest van het hof.
Een tweede aspect: pauliana voorbehouden aan curator?
Een andere interessante vraag, die de Hoge Raad helaas niet (volledig) beantwoordt, houdt verband met art. 49 Fw. Ingevolge dit artikel is het instellen van paulianavorderingen ex art. 42-48 Fw voorbehouden aan de curator. De Hoge Raad verwoordt het aldus, dat op grond van art. 49 Fw in faillissement uitsluitend de curator bevoegd is om, namens de gezamenlijke schuldeisers, een rechtsvordering uit pauliana in te stellen. De curator en Rabobank hadden betoogd dat Vesteda om die reden niet ontvankelijk was in haar paulianavordering ex art. 3:45 BW. De Hoge Raad laat echter expliciet ruimte voor een andere benadering. Hij wijst erop dat de curator heeft aangevoerd akkoord te kunnen gaan met voortzetting van de procedure tussen Vesteda en Rabobank voor zover de boedel daardoor niet wordt geschaad. Hoewel hij voor de beoordeling of in die omstandigheden processuele gevolgen moeten worden verbonden aan art. 49 Fw verwijst naar het verwijzingshof, impliceert de Hoge Raad hiermee dat dergelijke omstandigheden een uitzondering op de exclusieve bevoegdheid van de curator ex art. 49 Fw kunnen rechtvaardigen.
Tot slot
Als partijen verder procederen, zal het verwijzingshof zich moeten buigen over de vraag of een verplichting tot zekerheidsstelling naar haar aard ondeelbaar of deelbaar is. Dat is immers het enige relevante criterium, zo blijkt uit deze uitspraak. Een prestatie is naar haar aard deelbaar indien door het splitsen van de prestatie haar wezen niet wordt aangetast, zoals bij de betaling van een geldsom of de levering van een soortzaak, aldus Overes (GS Rechtspersonen, art. 2:334t BW, aant. 4). Over de vraag hoe een verplichting tot zekerheidsstelling in een groepsfinancieringsovereenkomst in dat kader moet worden gezien, kan nog een behoorlijke discussie worden gevoerd.
Keywords
Auteur(s)
