27 Jan 2025
blog

Kort geding tegen indiening (en uitbetaling) van belastingvorderingen in faillissement

Blog

De Rechtbank Oost-Brabant heeft op 10 december 2024 geoordeeld over een interessante en bijzondere vordering in kort geding. De eisende partij verzet zich ertegen dat bepaalde belastingschulden worden ingediend in het faillissement van Kooilust Investments N.V. (Kooilust). De eisende partij heeft ook een vordering op Kooilust.

Inleiding

 

De eisende partij heeft eerder tijdens de verificatievergadering bepaalde belastingschulden betwist. Vervolgens heeft eiser de rechter-commissaris op grond van artikel 69 lid 1 Fw verzocht om de curatoren te bevelen bepaalde belastingschulden niet te accepteren. Al deze pogingen bleven zonder succes. De Hoge Raad oordeelde in 1964 (HR 21 februari 1964, ECLI:NL:HR:1964:96, NJ 1964/208) dat een curator de juistheid en/of hoogte van een belastingaanslag alleen kan aantasten door gebruik te maken van de daartoe aangewezen bestuursrechtelijke weg (bezwaar, beroep etc.). Als die weg niet of niet met succes is bewandeld, staat de (hoogte van de) aanslag jegens alle betrokkenen vast (Vgl. HR 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:589). Dat is het geval in het faillissement van Kooilust.

 

Onderhavig kort geding lijkt als laatste redmiddel te zijn ingesteld. Eiser vordert dat de rechtbank de ontvanger van de Belastingdienst verbiedt betalingen te ontvangen op bepaalde belastingaanslagen. Daarnaast vordert eiser dat de ontvanger deze belastingaanslagen terugtrekt uit het faillissement dan wel afziet van enige betaling op deze belastingschulden. Eiser legt daaraan ten grondslag dat deze belastingaanslagen naheffingsaanslagen omzetbelasting betreffen ten name van een fiscale eenheid waarvan Kooilust deel uitmaakte. Daaruit vloeit pas een betalingsverplichting voort voor Kooilust nadat Kooilust aansprakelijk is gesteld voor de belastingaanslagen. Deze aansprakelijkstelling heeft niet plaatsgevonden en daarom kunnen de naheffingsaanslagen ook niet worden verhaald op Kooilust. Verder stelt eiser dat de betreffende belastingschulden verjaard zijn.

 

In de uitspraak wijst de voorzieningenrechter, net als eerder de rechter-commissaris, er met verwijzing naar het arrest uit 1964 op dat de belastingaanslagen onherroepelijk vaststaan voor alle betrokkenen. Ook het proces-verbaal van de verificatievergadering en de door de rechter-commissaris afgewezen art. 69-verzoeken hebben ondertussen kracht van gewijsde. De voorzieningenrechter kan dan alleen ingrijpen als sprake is van evidente feitelijke en/of juridische misslagen. Daarvan is niet gesteld of gebleken. De stelling van eiser dat de ontvanger zijn vorderingen niet op Kooilust kan verhalen omdat een aansprakelijkstelling ontbreekt, en de stelling dat de vorderingen van de Ontvanger zijn verjaard, zijn inhoudelijke bezwaren die in een executiegeschil als het onderhavige in beginsel niet kunnen worden aangevoerd omdat een executiegeschil geen verkapt rechtsmiddel is. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van eiser daarom af.

 

Wie kan er in faillissement opkomen tegen belastingaanslagen?

 

In het kader van deze procedure is het interessant om nog eens te beschrijven wie er kunnen opkomen tegen belastingenaanslagen wanneer de belastingschuldige failliet gaat.

 

Allereerst kan de curator op grond van diens uit artikel 68 lid 1 Fw voortvloeiende positie bezwaar en (hoger) beroep indienen. In 2004 bepaalde de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2004:AO9503) echter dat ook de belastingschuldige zelf bezwaar kan indienen. De invoering van artikel 8:22 Awb heeft vervolgens twijfel gezaaid, maar algemeen wordt ervan uitgegaan dat de belastingschuldige ook zelf beroep kan instellen. (Zie Gerechtshof Arnhem 19 oktober 2009, ECLI:NL:GHARN:2009:BK1106, JOR 2009/342 m.nt. Tekstra, en Rechtbank Noord-Holland 30 oktober 2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:9613, JOR 2019/119, m.nt. Van Eeden-van Harskamp. Zie ook uitgebreider Tekstra in FIP 2019/210: ‘Fiscaal bezwaar en beroep tijdens faillissement en het overnemen van fiscale procedures door de curator’.)

 

De curator kan verder op de voet van artikel 8:22 lid 1 Awb jo. artikel 27 lid 3 Fw een door de belastingplichtige ingestelde fiscale procedure overnemen. Als de curator dit doet om de procedure vervolgens in te trekken, kan de belastingplichtige in zijn belangen worden geschaad. De Hoge Raad oordeelde daarom dat de belastingplichtige hoger beroep kan instellen tegen de beschikking van de rechter-commissaris, waarmee de curator toestemming wordt verleend de fiscale procedure over te nemen en in te trekken (HR 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:589).

 

Verjaring belastingaanslagen fiscale eenheid

 

Een derde, zoals de eiser in de onderhavige procedure bij de voorzieningenrechter, heeft geen mogelijkheid om de belastingschuld te betwisten. Dat ligt ook niet voor de hand, aangezien de curator de belangen van de gezamenlijke schuldeisers al behartigt. Mocht de stelling van eiser dat de belastingschulden zijn verjaard gegrond zijn, dan kan de curator zich daarop beroepen. In dat kader is van belang dat de verjaringstermijn van belastingaanslagen op naam van de failliet wordt verlengd met de tijd gedurende welke de schuldenaar in staat van faillissement verkeert (art. 4:111 Awb). Kooilust is al op 23 februari 2005 failliet verklaard. De verjaringstermijn van de belastingaanslagen wordt dus met de gehele periode van 23 februari 2005-heden verlengd. Interessant is echter de stelling van eiser dat het hier gaat om belastingaanslagen op naam van de fiscale eenheid omzetbelasting waar Kooilust deel van uitmaakte. Dit zijn geen belastingaanslagen op naam van de failliet: Kooilust. De verjaringstermijn van belastingaanslagen opgelegd aan een fiscale eenheid omzetbelasting wordt in beginsel dus ook niet verlengd met de periode van het faillissement van een van de onderdelen van de fiscale eenheid. Dat is anders als de failliet aansprakelijk is gesteld voor de belastingaanslagen. Over het algemeen wordt aangenomen dat de fiscale eenheid ophoudt te bestaan bij een faillissement van een van de onderdelen. Mogelijk is dan artikel 27 lid 2 Iw 1990 van toepassing, op grond waarvan de verjaringstermijn van de belastingschuld waarvoor aansprakelijk is gesteld wordt verlengd met de periode van het faillissement van de aansprakelijkgestelde. Uit een opmerking in de Memorie van Antwoord bij de Aanpassingswet vierde tranche Awb (Kamerstukken I 2008-2009, 31124, nr. C) over de invoering van artikel 27 Iw 1990, lijkt te volgen dat de wetgever de bedoeling heeft gehad dat de bepaling van lid 2 ook van toepassing is op de fiscale eenheid:

 

‘De regering kan niet volstaan met een algemene regeling, zoals de leden van de SGP-fractie en de CU-fractie voorstellen, maar acht het noodzakelijk om voor de ontvanger een aanvullende regeling te treffen voor de verjaring van belastingschulden. Dit in verband met de bijzondere omstandigheden, zoals het massale invorderingsproces en de bijzondere situatie van verjaring van de rechtsvordering tot betaling van de belastingschuld van een niet meer bestaande rechtspersoon (of van een niet meer bestaande fiscale entiteit zoals de fiscale eenheid omzetbelasting) waarvoor een derde aansprakelijk is gesteld.’ (onderstreping door auteur)

 

Had eiser tot slot een punt dat belastingschulden van de fiscale eenheid omzetbelasting pas na aansprakelijkstelling kunnen worden meegenomen in het faillissement van Kooilust? Uit de uitspraak blijkt niet of er daadwerkelijk geen aansprakelijkstelling heeft plaatsgevonden. Artikel 43 lid 1 Invorderingswet 1990 behelst echter een onvoorwaardelijke wettelijke aansprakelijkheid, zonder mogelijkheid van disculpatie. De curator, die verder blijkbaar (net als eiser) niet betwist dat failliet deel uitmaakte van een fiscale eenheid omzetbelasting, heeft dan weinig reden een beschikking aansprakelijkstelling te eisen met betrekking tot de belastingschulden van de fiscale eenheid, mocht die er nog niet zijn. Stel dat de vordering van eiser wel was toegewezen, dan had de ontvanger de beschikking alsnog kunnen versturen. Wat mij betreft een vrij zinloze exercitie. Als de ontvanger de failliet echter niet formeel aansprakelijk stelt, moet hij de verjaringstermijn van de belastingschuld van de fiscale eenheid omzetbelasting wel in het oog houden.

 

De pogingen van eiser om deze schulden uit het faillissement van Kooilust te weren zijn hoe dan ook vruchteloos gebleven.

Keywords

Faillissement
Fiscale eenheid
Kort geding
Verificatie belastingschuld
Verjaring

Auteur(s)

Jasper Graaff

voorzitter Kennisgroep invordering & civiel recht bij de Belastingdienst

LinkedIn