
Jaarrekening als bewijs voor een bestaand vorderingsrecht?
Blog
In de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 15 oktober 2024 (ECLI:NL:GHDHA:2024:2587, zaaknummer 200.326.090/01, gepubliceerd op 26 februari 2025) staat de vraag centraal of een buitenlandse vennootschap een rechtsgeldige, met hypotheekrecht versterkte vordering heeft op een failliete Nederlandse onderneming. De curator betwist het bestaan van deze vordering en krijgt in beide instanties gelijk. De jaarrekeningen van beide vennootschappen vormen onvoldoende betrouwbaar bewijs en er is geen documentatie aanwezig waaruit het ontstaan van een vordering blijkt.
Feiten
Holland-Jeruzalem Management Company B.V. (HJMC) is in 2000 opgericht. De oprichter was tevens bestuurder en enig aandeelhouder. De onderneming richtte zich op beleggingen in binnen- en buitenlandse vastgoedvennootschappen.
HJMC had twee percelen landbouwgrond in eigendom, die op 12 september 2013 zijn bezwaard met een tweede hypotheekrecht ten gunste van Bellariastrasse 8 Besitzgesellschaft mbH (Bellariastrasse). De bestuurder en enig aandeelhouder van HJMC was ook (middellijk) bestuurder en aandeelhouder van Bellariastrasse.
Het faillissement van HJMC is op 9 mei 2017 uitgesproken. De curator verkocht de landbouwpercelen op 16 december 2020 aan een derde. Om onbezwaarde levering mogelijk te maken, zijn de curator en Bellariastrasse overeengekomen dat het hypotheekrecht van Bellariastrasse werd doorgehaald, onder storting van een deel van de verkoopopbrengst (€ 700.000,-) in depot.
In de depotovereenkomst is – kort gezegd – afgesproken dat de curator in een juridische procedure zal vorderen dat de rechtbank verklaart dat er geen met hypotheekrecht versterkte vordering van Bellariastrasse op HJMC bestaat, althans dat de rechtbank de omvang van deze vordering vaststelt. De notaris houdt het depotbedrag op de derdenrekening en keert dit slechts uit onder specifieke voorwaarden, waaronder een rechterlijke uitspraak over de vordering.
De procedure
Het geschil draait om de vraag of Bellariastrasse een (reële) vordering heeft op HJMC die geldend kan worden gemaakt onder het in 2013 gevestigde hypotheekrecht op de landbouwpercelen van HJMC.
De curator betwist het bestaan van een vordering. Afgezien van de vermelding in de jaarrekeningen, ontbreekt in de administratie het bewijs dat ooit een vordering van Bellariastrasse op HJMC is ontstaan. Bovendien kunnen de jaarrekeningen niet als betrouwbaar bewijs dienen. De voormalige bestuurder van HJMC – die tevens (middellijk) bestuurder was van Bellariastrasse – kon de inhoud daarvan immers beïnvloeden.
Volgens de rechtbank is het wijzen op de jaarrekeningen onvoldoende. Bellariastrasse had een overeenkomst of andere documentatie moeten overleggen waaruit blijkt hoe de vordering is ontstaan en waarom hiervan geen sporen in de administratie te vinden zijn. Een dergelijke onderbouwing ontbreekt.
Bellariastrasse stelt vergeefs hoger beroep in. Doorslaggevend blijft het ontbreken van een concrete en onderbouwde verklaring voor het ontstaan en voortbestaan van de vordering. De jaarrekeningen, opgesteld op basis van informatie verstrekt door de (middellijk) bestuurder van beide vennootschappen, leveren onvoldoende bewijs op. Ook de overige overgelegde stukken en stellingen overtuigen het hof niet. Het depotbedrag komt daarom aan (de boedel van) HJMC toe.
Bewijsvoering
Volgens de hoofdbewijsregel van artikel 150 Rv is het aan Bellariastrasse om het bestaan van de gestelde vordering te bewijzen indien de curator dit betwist. Het bewijs kan worden geleverd door het overleggen van documenten zoals contracten, bankafschriften of andere middelen die de vordering onderbouwen. Hebben deze bewijsmiddelen een dwingend karakter, zoals een authentieke akte, dan is de rechter verplicht de inhoud daarvan als waar aan te nemen, tenzij tegenbewijs wordt geleverd. In dat geval is sprake van een rechtsgeldige vordering. Naar huidige maatstaven levert een vermelding van een vordering in een jaarrekening echter geen dwingend bewijs op voor het bestaan ervan. In het kader van de vrije bewijswaardering kan de rechter de jaarrekening wél beschouwen als een aanwijzing die, in combinatie met andere overgelegde stukken en/of stellingnames, kan bijdragen aan het bewijs van het bestaan van het vorderingsrecht. In onderhavig geval zag de rechter – terecht – geen aanleiding daartoe.
Keywords
Auteur(s)

