11 Oct 2024
blog

Turboliquidatie: enkele handvatten uit de praktijk

Blog

De turboliquidatie blijft – ondanks de nieuwe transparantievereisten van de Tijdelijke wet transparantie turboliquidatie – een veelgebruikt instrument om rechtspersonen op te heffen. Tegenwoordig is de turboliquidatie zelfs ruimschoots populairder dan de reguliere vereffeningsmethode van artikel 2:19 BW. Onomstreden is de ontbindingsmethode echter niet. Op 28 augustus 2024 (ECLI:NL:RBNHO:2024:8639) werd wederom een geschil rondom een turboliquidatie beslecht door de rechtbank Noord-Holland. Mede aan de hand van deze uitspraak worden hierna enkele praktische aspecten, maar ook risico's van de turboliquidatie besproken.

Casus

De zaak bij de rechtbank Noord-Holland betrof het volgende. Vonkels B.V. (hierna: 'Vonkels') huurde al enkele jaren een winkelruimte van DPF c.s. (hierna: 'Verhuurder'), waarin de onderneming een horecabedrijf exploiteerde. Vanwege financiële problemen besloot het bestuur van Vonkels op enig moment de bedrijfsactiviteiten te beëindigen. Na een mislukte verkooppoging werd de vennootschap ontbonden en opgeheven op grond van artikel 2:19 lid 4 BW (turboliquidatie).

 

De Verhuurder was ontevreden met deze ontwikkeling en meende dat het bestuur van Vonkels na ontbinding van de rechtspersoon het faillissement had moeten aanvragen op grond van artikel 2:23a lid 4 BW. In faillissement zou de Verhuurder beter af zijn geweest aangezien de huurvordering als boedelvordering zou kwalificeren (artikel 39 Fw), aldus de Verhuurder. De Verhuurder stelde het bestuur van Vonkels daarom aansprakelijk voor de onbetaald gelaten huurvordering.

 

Het bestuur voerde aan dat Vonkels rechtmatig gebruik had gemaakt van de mogelijkheid van turboliquidatie. De inventaris was immers verkocht, waarvan de opbrengst naar rato was verdeeld over de schuldeisers. Ten tijde van de ontbinding had Vonkels daarom geen baten meer, waarmee voldaan was aan de enige voorwaarde voor het toepassen van de turboliquidatie. Volgens het bestuur bestond er geen verplichting om het faillissement aan te vragen op grond van artikel 2:23a lid 4 BW, omdat de vennootschap als gevolg van de turboliquidatie reeds van rechtswege was opgehouden te bestaan.

 

De rechtbank constateerde allereerst dat er ten tijde van de ontbinding geen (potentiële) baten aanwezig waren en dat een potentiële bate uit hoofde van een bestuurdersaansprakelijkheidsclaim onvoldoende gemotiveerd was. Verder oordeelde de rechtbank dat het bestuur niet de wettelijke verplichting had om het faillissement aan te vragen. Bij afwezigheid van baten handelden de bestuurders immers niet als vereffenaars. Concluderend wees de rechtbank de vorderingen van de Verhuurder af.

 

Opheffing door turboliquidatie: hoe dan?

Het is niet vreemd dat crediteuren argwanend zijn bij toepassing van een turboliquidatie door hun wederpartij, met name wanneer deze gepaard gaat met het onbetaald laten van een (hoge) schuldenlast. De rechtbank Noord-Holland oordeelde weliswaar dat de turboliquidatie van Vonkels geen aanleiding gaf tot een claim jegens het bestuur, maar een dergelijke aansprakelijkheid ligt bij een verkeerde toepassing van de turboliquidatie wel op de loer. Daarom is het van belang een aantal zaken goed in de gaten te houden bij het beëindigen van bedrijfsactiviteiten en het liquideren van de onderneming. Door dit proces zorgvuldig te doorlopen kunnen eventuele bestuurdersaansprakelijkheidsclaims op basis van betalingsonwil of verhaalsfrustratie (HR Ontvanger/Roelofsen) worden voorkomen.

 

Verdeling op basis van wettelijke rangorde

Allereerst is het van belang om erop toe te zien dat crediteuren niet door de turboliquidatie worden benadeeld. De vuistregel die hierbij gehanteerd kan worden is dat betaling van crediteuren moet plaatsvinden zoals in faillissement het geval zou zijn. Met andere woorden: preferente schuldeisers vóór de concurrente schuldeisers en de concurrente schuldeisers naar rato van de hoogte van hun vordering. In dit verband is het aan te raden om de crediteuren te vragen de hoogte van hun vordering te valideren, zodat latere discussies over de ontvangen uitkering kunnen worden voorkomen.

 

Transparantie over baten

Voor een afwikkeling op basis van de wettelijke rangorde is natuurlijk vereist dát er baten zijn die verdeeld kunnen worden. In faillissement zou een curator de activa van de onderneming te gelde maken en daarover verslag aan onder andere de crediteuren uitbrengen. Bij een voorgenomen turboliquidatie is dat in beginsel niet aan de orde. Ter voorkoming van eventuele aansprakelijkheidsclaims is het echter wel van belang dat transparantie ten opzichte van de crediteuren wordt betracht. Wanneer crediteuren ervan overtuigd kunnen worden dat er geen verdere baten zijn die verdeeld kunnen worden, is de kans op bezwaren vanuit deze groep beperkt. Dit gaat niet alleen om de periode kort voorafgaand aan de liquidatie; ook de financiële ontwikkelingen in één of meerdere boekjaren voorafgaand aan de opheffing kunnen relevant zijn.

 

Contra-indicaties voor turboliquidatie

Een van de meest voorkomende voorbeelden waarbij bestuurders met succes aansprakelijk zijn gesteld voor onbetaalde vorderingen na een turboliquidatie, zijn de gevallen waarin de onderneming in een nieuwe entiteit is voortgezet. Zie hiervoor als voorbeeld de zaken bij de rechtbank Gelderland (ECLI:NL:RBGEL:2021:6737) en het hof 's-Hertogenbosch (ECLI:NL:GHSHE:2023:84). Wanneer een onderneming na turboliquidatie wordt doorgestart, is het dus af te raden om zonder overeenstemming met (de grootste) schuldeisers van de vennootschap over te gaan tot liquidatie.

 

Daarnaast is het niet onbelangrijk om na te gaan of de jaarrekeningen tijdig zijn gedeponeerd en of aan de administratieplicht is voldaan. Bij het schenden van een van deze verplichtingen wordt immers bestuurdersaansprakelijkheid op grond van artikel 2:248 BW aangenomen en kan er sprake zijn van een bate in faillissement. Indien een crediteur daar heil in ziet, kan hij in zo'n geval tegen de turboliquidatie ageren door alsnog het faillissement van de vennootschap aan te vragen. Daarbij moet wel worden opgemerkt dat het enkel schenden van de deponeringsplicht niet zonder meer als voldoende grondslag voor aansprakelijkheid wordt gezien, zie bijvoorbeeld de recente zaak bij het hof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2024:1574, alsook de blog van 2 oktober jl. over deze uitspraak).

 

Instemming van crediteuren vereist?

Men zou zich kunnen afvragen of het zinvol is om de crediteuren te laten 'stemmen' over een voorgestelde regeling bij bedrijfsbeëindiging. Immers, wanneer een crediteur instemt met een gedeeltelijke betaling tegenover finale kwijting, heeft het bestuur ook niet langer een aansprakelijkheidsclaim te vrezen (mits hij de schuldeiser juist heeft geïnformeerd over de omstandigheden van de liquidatie). Tegelijkertijd is instemming van alle crediteuren geen vereiste voor een rechtmatige turboliquidatie, mits aangetoond kan worden dat het voorstel dat aan de protesterende crediteur is gedaan redelijk is en in lijn met hetgeen hij of zij in faillissement had kunnen verwachten. In de casus van Vonkels stelt de rechtbank ook terecht dat een pondsgewijze betaling van de crediteuren (ongeacht hun instemming) in feite al impliceert dat sprake is van betalingsonmacht en niet van betalingsonwil (r.o. 4.12).

 

Conclusie

Het bestuur van Vonkels heeft de turboliquidatie zodanig voorbereid dat deze de toets van de rechtbank kon doorstaan. Uit het oordeel van de rechtbank kan worden opgemaakt dat bij een verdeling van de aanwezige baten naar rato onder de schuldeisers in beginsel ieders belangen voldoende in acht worden genomen. Zolang geen van de schuldeisers wordt gepasseerd en gelieerde entiteiten niet met voorrang worden behandeld, ligt een aansprakelijkheidsclaim tegen het bestuur niet voor de hand (r.o. 4.12).

 

Nu het aantal bedrijfsbeëindigingen verder toeneemt, is voor ondernemers (en hun crediteuren) van belang dat die beëindigingen met inachtneming van ieders belang plaatsvinden. Het is daarom aan te raden om een turboliquidatie tijdig voor te bereiden en daarbij transparant met de schuldeisers te communiceren. In veel gevallen is het namelijk een gegeven dat crediteuren meer gebaat zijn bij een minnelijke, transparante afwikkeling via turboliquidatie dan bij een faillissement (met de afwikkelingskosten van dien).

Keywords

artikel 2:19 BW
Artikel 2:23 BW
Faillissement
Turboliquidatie

Auteur(s)

Rhea Bask

Advocaat Herstructurering en Insolventie bij Van Benthem & Keulen

LinkedIn